Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe SR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.
Rechtspraak
De afgelopen weken is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs:
Bewijsklacht medeplegen aanwezig hebben verdovende middelen (SR-2016-0133)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden hasj is bewezenverklaard, over de motivering van die bewezenverklaring. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring na opsomming van de bewijsmiddelen, overwogen dat de verdediging heeft gesteld dat van medeplegen geen sprake kan zijn, gelet op het langdurig verblijf in Marokko van verdachte in de tenlastegelegde pleegperiode en zijn weinig prominente en actieve rol in het geheel. Het hof stelt vast dat verdachte in eerste aanleg heeft verklaard dat hij eigenaar van de coffeeshop was en bepaalde wat er in de coffeeshop gebeurde. Wanneer hij in Nederland was, was hij ook aanwezig in de coffeeshop. Wanneer hij in Marokko verbleef, hield betrokkene voor hem een oogje in het zeil. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere telefonische contacten zijn geweest waarbij verdachte opdrachten geeft met betrekking tot de handel in hasj. Ook terwijl verdachte in Marokko verbleef, was er telefonisch contact tussen hem en betrokkene waarbij de coffeeshop en de drugshandel ook anders dan louter informatief besproken werden. Het hof oordeelt dat een en ander maakt dat sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende personen en verdachte, dat verdachte als medepleger van het tenlastegelegde feit kan worden aangemerkt. Dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit (grotendeels) in Marokko verbleef doet daaraan niet af. Gelet op de organiserende en bepalende rol van verdachte hoeft het niet lijfelijk aanwezig zijn niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring voor het medeplegen van deze misdrijven. Het hof verwerpt het verweer en overweegt verder dat de handelingen van verdachte terwijl hij in Marokko verbleef, zoals het bellen met betrokkene, hun uitwerkingen hadden in Nederland, zodat bewezen kan worden dat de feiten in Nederland zijn gepleegd. De Hoge Raad oordeelt dat uit de inhoud van de door het hof gehanteerde bewijsvoering met betrekking tot het bewezenverklaarde feit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde concrete hoeveelheden hasj of hennep telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in de panden. De Hoge Raad overweegt dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, gezien de omvang van de overige in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheden hasj en hennep, ook na weglating van deze onderdelen niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft.
Ontuchtige handelingen (SR-2016-0134)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat de handelingen ‘ontuchtige handelingen’ in de zin van artikel 245 Sr opleveren. Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring overwogen dat de vraag of de bewezenverklaarde seksuele handelingen, ontuchtige handelingen zijn als bedoeld in artikel 245 Sr bevestigend moet worden beantwoord. Het hof overweegt dat artikel 245 Sr blijkens de wetsgeschiedenis strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken. Blijkens vaste jurisprudentie kan bij seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het hof oordeelt dat niet van omstandigheden is gebleken die maken dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen is komen te ontvallen. Immers, de verdachte was een destijds vijftienjarige middelbare scholier en slachtoffer een twaalfjarige basisscholier. Het hof overweegt dat verdachte, mogelijk in zijn emotionele ontwikkeling jonger is dan zijn kalenderleeftijd. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij voor wat betreft zijn seksuele ontwikkeling achterliep op leeftijdgenoten, zodat er een groot verschil was in de fase van seksuele ontwikkeling waarin de verdachte en het slachtoffer zich bevonden. Doordat verdachte elk seksueel contact met het slachtoffer ontkent, heeft geen gesprek met verdachte kunnen plaatsvinden over de aard van het contact met het slachtoffer. Wel is uit het onderzoek van de kinder- en jeugdpsychiater Broekman over verdachte bekend dat verdachte dominant kan optreden en het zelfs ervaren opvoeders veel energie kost om verdachte te begrenzen, terwijl over het slachtoffer door haar moeder wordt gezegd dat zij erg rustig en meegaand is. Het is ook daarom niet waarschijnlijk dat er sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen verdachte en het slachtoffer. Bovendien kenden de verdachte en het slachtoffer elkaar nauwelijks en vonden de vergaande seksuele handelingen plaats in een schuurtje, door betrokkenen ook wel de kelder genoemd. Het hof acht het op deze wijze seks hebben met een meisje van twaalf jaar oud acht niet passend bij de leeftijd van dit meisje en derhalve grensoverschrijdend. De Hoge Raad overweegt na aanhalen van artikel 245 Sr en rechtsoverweging 2.6 uit ECLI:NL:HR:2010:BK4794, dat het hof heeft vastgesteld dat mede gelet op de ontwikkeling van de verdachte en het slachtoffer destijds een vijftienjarige leerling van een middelbare school was en een twaalfjarige leerling van een basisschool, een gelijkwaardige verhouding tussen de verdachte en het slachtoffer niet waarschijnlijk was, de verdachte en het slachtoffer elkaar nauwelijks kenden en er vergaande seksuele handelingen in een schuurtje plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof tegen de achtergrond van het belang dat artikel 245 Sr beoogt te beschermen en in het licht van hetgeen door het hof is vastgesteld, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook niet onbegrijpelijk is.
Voorwaardelijk getuigenverzoek (SR-2016-0132)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging tot diefstal met braak is bewezenverklaard, dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van de aangever als getuige. De verdediging stelde zich primair op het standpunt dat de aanwezigheid van het DNA op een pakje sigaretten onvoldoende is om betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit aan te nemen, want er zou nergens uit blijken dat bloed in de auto op het sigarettenpakje terecht is gekomen. De verdediging achtte het, in het geval het hof dit verweer verwerpt en verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde kan aantonen, noodzakelijk de aangever te horen; meer specifiek over de het sigarettenpakje waarin of waarop DNA is aangetroffen. Het hof overweegt na opsomming van de bewijsmiddelen dat het DNA van de verdachte is aangetroffen in de binnenzijde van een sigarettenverpakking van het merk ‘Camel’ en op de buitenzijde (nabij de handgreep) van een plastic tas met de Finse opdruk ‘Vikingline’ en dat deze voorwerpen in de kampeerauto van aangever lagen en toebehoorden aan zijn medereizigers. De verdachte kan of wil geen verklaring geven hoe zijn bloedsporen in de auto aan de binnenzijde van een sigarettenverpakking en op de buitenzijde van een plastic tas terecht zijn gekomen. Tevens blijkt dat er slechts een kort tijdsbestek ligt tussen het deugdelijk afsluiten van de auto (om 14.00 uur) en de terugkomst van de aangever bij de auto (om 16.00 uur). Het hof sluit op grond daarvan de mogelijkheid dat het hier zou kunnen gaan om een zwerfspoor uit. De Hoge Raad overweegt dat het verzoek een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in artikel 315 Sv in verbinding met artikel 328 Sv is. De Hoge Raad oordeelt dat nu de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan is vervuld, het hof daarop diende te beslissen en dat in de overwegingen van het hof de afwijzing van dat verzoek, besloten ligt. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel niet onbegrijpelijk is. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het gaat om een poging tot diefstal met braak in een kampeerauto toebehorende aan de Finse aangever en dat de onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek zich concentreert op het punt dat het aangetroffen bloedspoor aan de binnenzijde van de sigarettenverpakking een zogenoemd zwerfspoor zou kunnen zijn. Het hof heeft dat standpunt – niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd – niet aannemelijk bevonden en daarvan uitgaand, kennelijk en niet onbegrijpelijk beantwoording van vragen die de verdediging aan de aangever zou willen stellen over hetgeen mogelijk met die verpakking is gebeurd, niet noodzakelijk geacht voor zijn te nemen beslissingen.
Annotatie
‘Verdachte was door het hof veroordeeld wegens het vervaardigen en in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen van vier minderjarige meisjes, die ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen tussen de 13 en 15 jaar oud waren…’, zo begint de recent geplaatste annotatie van J.M. ten Voorde bij ECLI:NL:HR:2016:213, SR-Updates 2016-0078, waar ik u graag op attendeer.
Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.
Veel leesplezier.
Met vriendelijke groet,
J.H.J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Het in de overwegingen van het hof besloten liggende kennelijke oordeel dat het voorwaardelijke verzoek tot het horen van een getuige moet worden afgewezen, is niet onbegrijpelijk. 15-03-2016
- Hoge Raad De slagende bewijsklacht behoeft niet tot cassatie te leiden, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, gezien de omvang van de overige in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheden verdovende middelen, ook na weglating van dit onderdeel niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. 15-03-2016
- Hoge Raad Het oordeel van het hof dat de seksuele handelingen ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in artikel 245 Sr zijn, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook niet onbegrijpelijk is. 15-03-2016
- Hoge Raad Falende klachten over de verwerping van het verzoek een getuige te horen en de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. 08-03-2016
- Hoge Raad Het in artikel 7 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen neergelegde ne bis in idem-beginsel is niet geschonden. 08-03-2016
- Hoge Raad De verdachte wordt op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, nu een misslag als de onderhavige zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. 08-03-2016
- Hoge Raad Het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. 08-03-2016
- Hoge Raad Het middel komt terecht met rechts- en motiveringsklachten op tegen de gegrondverklaring van het klaagschrift. 08-03-2016