De Hoge Raad herhaalt de toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BU2016. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen, waarbij de Hoge Raad slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid kan verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid, kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in de betekenis van ‘onberaden’ – wordt verstaan. In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het hof tekort.
Hoge Raad, 15-10-2013