Naar boven ↑

Update

Nummer 2, 2016
Uitspraken van 05-01-2016 tot 11-01-2016
Redactie: prof. mr. J.S. Nan en mr. C.L. van der Vis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe SR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
De afgelopen weken is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs:

‘Goed’ in artikel 326 Sr (SR-2016-0036)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie oplichting is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat verlofuren en verlofdagen een ‘goed’ zijn als bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr zijn. De Hoge Raad overweegt dat het hof het ‘verlenen van toestemming voor het opnemen van een of meer uren/dag/dagen verlof’ kennelijk heeft aangemerkt als ‘afgifte van enig goed’ in de zin van artikel 326 lid 1 Sr. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van laatstgenoemde bepaling, dat de wetgever door middel van verschillende strafbepalingen heeft beoogd de beschikkingsmacht van de rechthebbende op enig goed te beschermen. Zo is in artikel 326 Sr onder meer strafbaar gesteld het met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen iemand door listige kunstgrepen bewegen tot de afgifte van enig goed. Het begrip ‘goed’ komt daarbij een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat voor menselijke beheersing vatbaar is en als zodanig vatbaar is voor afgifte of overdracht(vgl. ten aanzien van artikel 310 Sr bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2012:BQ6575). De Hoge Raad oordeelt dat het kennelijke oordeel van het hof dat een aan een dienstbetrekking ontleed recht op ‘verlof’ zonder meer kan worden aangemerkt als ‘goed’ in de zin van artikel 326 Sr blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat dergelijk verlof, naar het hof heeft vastgesteld, op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt, is niet toereikend voor zijn oordeel dat zulk verlof kan worden aangemerkt als een ‘goed’ in de zin van artikel 326 Sr. De Hoge Raad merkt op dat de gang van zaken, zoals die door het hof blijkens de bewijsvoering is vastgesteld, kenmerken vertoont van gedrag dat in artikel 326 Sr is strafbaar gesteld doch niet in de vorm van het bewegen tot ‘afgifte van enig goed’, alsmede kenmerken vertoont van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr).

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie toereikend verworpen (SR-2015-0037)
De verdediging klaagt namens verdachte dat het hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, ontoereikend heeft verworpen. Het hof oordeelde dat gelet op de feitelijke vaststellingen een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort zou kunnen worden gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Vervolgens oordeelde het hof dat bij de beoordeling van een verzuim echter ook het nadeel dat voor verdachte is veroorzaakt van belang is en daarbij een rol speelt of er andere mogelijkheden voor controle achteraf aanwezig zijn. In dit geval zijn zowel de camerabeelden als de verklaring van de GGD-arts (uiteindelijk) aan het dossier toegevoegd. Aan de hand daarvan kon door de verdediging op de onjuiste weergave worden gewezen, hetgeen ook is geschied. Ook zijn de verbalisanten door de rechtbank gehoord en is in zoverre het geconstateerde vormverzuim hersteld en bestaat onvoldoende grond om aan de fout het door de raadsvrouw beoogde gevolg te verbinden. Evenmin is aannemelijk geworden dat door of vanwege het Openbaar Ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan het recht van verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan. Ook raakt dit verzuim niet zozeer aan de kern van het strafproces dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie hier op zijn plaats is. De Hoge Raad overweegt dat bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, als rechtsgevolg voorzien in artikel 359a Sv, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De Hoge Raad overweegt dat het onderhavige geval zich blijkens de vaststellingen van het hof kenmerkt door de bijzonderheden (i) dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit een direct gevolg is van het buitensporige geweld tijdens diens aanhouding, met letsel als gevolg, en wel zodanig dat het feit de verdachte niet kan worden verweten, en (ii) dat het uitgeoefende geweld en letsel door de hulpofficier van justitie doelbewust onjuist is gerelateerd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft geoordeeld dat aldus een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en vervolgens de vraag onder ogen heeft gezien of daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het hof heeft – uiteindelijk – geoordeeld dat dit niet het geval is en heeft daarbij in aanmerking genomen dat controle achteraf op het handelen van de (aanhoudende en relaterende) verbalisanten mogelijk is geweest omdat zowel de camerabeelden als de verklaring van de betrokken GGD-arts aan het dossier zijn toegevoegd, zodat de geconstateerd verzuimen in zoverre zijn hersteld, en dat daarom onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad oordeelt, anders dan de advocaat-generaal in zijn conclusie, dat dat oordeel niet getuigt van een onjuiste opvatting, niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat, gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld, de onderhavige gang van zaken de conclusie dat de verdachte ‘was deprived of a fair trial’, niet wettigt.

Afwijzing getuige verzoek (SR-2016-0038)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezenverklaard, over de afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van een getuige. Het hof heeft ten aanzien van dat verzoek overwogen dat het moet worden getoetst aan het noodzaakcriterium. Het hof oordeelde dat de getuige twee keer eerder is gehoord ten overstaan van een rechter. Dat verdachte ontkent de getuige te hebben mishandeld en de getuige haar verklaring op een later moment heeft ingetrokken. Het hof stelt vast dat er niets nieuws is opgeworpen ten opzichte van de eerdere keer dat het verzoek is gedaan en ziet tegen die achtergrond niet de noodzaak om de getuige opnieuw te horen. De Hoge Raad oordeelt, in aanmerking genomen dat aangeefster als getuige haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring heeft ingetrokken, de politierechter de verdachte heeft vrijgesproken, het verzoek van de raadsman van de verdachte aan het hof tot het oproepen van de aangeefster onmiskenbaar ertoe strekte haar verklaringen op betrouwbaarheid te toetsten, de advocaat-generaal bij het hof het horen van de aangeefster noodzakelijk achtte met het oog op de vorming van de overtuiging en het hof de verdachte tot straf heeft veroordeeld op grond van een bewezenverklaring die in belangrijke mate steunt op de ingetrokken aangifte van aangeefster, dat dat oordeel op de grond dat ‘de getuige twee keer eerder [is] gehoord ten overstaan van een rechter’ en ‘dat er niets nieuws is opgeworpen ten opzichte van de eerdere keer dat het verzoek is gedaan’, niet zonder meer begrijpelijk is.

Annotatie
‘Sinds de invoering van artikel 80a RO per 1 juli 2012, is de Hoge Raad driftig in de weer geweest categorieën van gevallen te benoemen die zich voor de toepassing van dat artikel lenen…’, zo begint de recent geplaatste annotatie van J.S. Nan bij ECLI:NL:HR:2015:2860, SR-Updates 2015-0404, waar ik u graag op attendeer.

Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.

Veel leesplezier.

Met vriendelijke groet,

J.H.J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates

Hoge Raad