Naar boven ↑

Update

Nummer 38, 2015
Uitspraken van 14-11-2015 tot 20-11-2015
Redactie: prof. mr. J.S. Nan en mr. C.L. van der Vis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe SR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
De afgelopen weken is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs:

Nietigheid dagvaarding, te weinig concrete tenlastelegging kinderporno (SR 2015-0517)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer bezit van een kinderpornografische afbeeldingen bevattende gegevensdrager is bewezenverklaard, dat het hof niet heeft beslist op het beroep op de nietigheid van de dagvaarding voor wat betreft dat tenlastegelegde feit. De verdediging onderbouwt dat verzoek met de onderbouwing dat de bedoelde afbeeldingen in het tenlastegelegde onvoldoende feitelijk zijn omschreven. Het hof heeft ten aanzien van de verweer overwogen dat in het proces-verbaal opgenomen is dat op de inbeslaggenomen gegevensdragers kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. Dat van dit kinderpornografisch materiaal in totaal 7 afbeeldingen ‘accessible’ waren. Dat in het proces-verbaal voorts is opgenomen dat de beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, verricht is met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in artikel 240b Sr, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het college van procureurs-generaal (NR 2010 A025). Dat van een selectie van 3 van de op de USB-stick aangetroffen afbeeldingen een omschrijving is opgenomen en dat verdachte zelf verklaard heeft: ‘Op de USB-stick gaan jullie wel kinderporno vinden. Ik dacht dat het om ongeveer 12 afbeeldingen ging’. Het hof oordeelt gelet daarop, dat de afbeelding, kort gezegd, als kinderpornografische afbeeldingen zijn aan te merken. De Hoge Raad overweegt de achtergrond waartegen de dagvaarding een opgave dient te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat aangezien het hem bekend was dat onduidelijkheid bestond over de wijze waarop in het bijzonder het grootschalige bezit van – kort gezegd – kinderporno kan of moet worden ten laste gelegd, in ECLI:NL:HR:2011:BS1739 en ECLI:NL:HR:2014:1497 enkele uitgangspunten zijn geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Die uitgangspunten komen hierop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen – zo mogelijk ten hoogste vijf – zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot een of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen, kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno niet behoeven te worden besproken, of op grond van de uitkomst van een in het voorbereidend onderzoek uitgevoerde steekproef uit het aangetroffen materiaal, mits de verdachte in de gelegenheid is gesteld de bij de steekproef gehanteerde methode aan de orde te stellen. De Hoge Raad overweegt dat de onderhavige tenlastelegging, in afwijking van die aanbevolen werkwijze, betrekking heeft op 864 afbeeldingen, dus op grootschalige kinderporno, die – zonder nadere verduidelijking of herleidbaarheid tot die 864 afbeeldingen – in vier nader omschreven categorieën is onderverdeeld. De steller van de tenlastelegging heeft zich dus niet beperkt tot – een beschrijving van – een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. Uit de eisen die artikel 261 Sv in gevallen als de onderhavige stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de eerder genoemde duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden. Indien de tenlastelegging niet aan die eisen voldoet en de verdachte daarop beroep doet, kan zulks grond vormen voor nietigverklaring van de dagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de verdediging (ook) met betrekking tot de zeven afbeeldingen waarvan het hof uiteindelijk in zijn bewezenverklaring is uitgegaan, een beroep heeft gedaan op de nietigheid van de dagvaarding op de grond dat onduidelijk is wat op deze afbeeldingen te zien is, zodat de verdachte niet weet waartegen hij zich moet verdedigen en dat een verweer is gevoerd waarop het hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven.

Verstek na vermelding van het kantooradres in bijzondere volmacht (SR 2015-0515)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bij verstek verduistering is bewezenverklaard, dat het hof verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De verdachte is door de politierechter bij verstek veroordeeld. Het hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte in het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de voet van artikel 416 lid 2 Sv. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een – door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 1 onder b Sv aangemerkte – brief van de advocaat, onder meer inhoudende:
‘Middels dit schrijven machtig ik een van uw griffiemedewerkers om namens cliënte hoger beroep in te stellen tegen de hiervoor genoemde uitspraak. Cliënte stemt in met door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (artikel 450 lid 3 Sv). Cliënte verzoekt u om het afschrift de appeldagvaarding aan het adres van de ondergetekende toe te zenden.’
Daarnaast bevinden zich in die stukken akten van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep, die inhouden dat die dagvaarding is uitgereikt aan de betrokkene, die zich bevond op het GBA-adres van de verdachte en die zich bereid verklaarde het stuk in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen, alsmede dat een afschrift is verzonden naar het in de appelakte vermelde eerdere GBA-adres van de verdachte. De Hoge Raad overweegt dat de middelen berusten op de stelling dat de vermelding van het kantooradres van de advocaat in de voormelde brief bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de opgave van een adres als bedoeld in artikel 588a lid 1 aanhef en onder c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 588a Sv, dat aangenomen moet worden dat artikel 588a lid 1 onder c Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Dat neemt niet weg dat – gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht – in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van artikel 588 lid 1 sub b onder 3° Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA (thans BRP) en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat is verzonden, opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak (vgl. ECLI:NL:HR:2013:1569). De Hoge Raad oordeelt dat het kennelijke oordeel van het hof dat de vermelding van het kantooradres van de advocaat in voormelde brief niet kan gelden als opgave van een adres in de zin van artikel 588a lid 1 aanhef en onder c Sv, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

Verblijfsontzetting, verwijderingsbevel krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel (SR 2015-0516)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel is bewezenverklaard, dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het verweer heeft verworpen dat de aan de verdachte uitgereikte verblijfsontzegging niet een rechtmatig, krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel of vordering is, als bedoeld in artikel 184 lid 1 Sr. Het hof heeft daartoe overwogen dat de raadsvrouwe heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat een verblijfsontzegging geen bevel of vordering is als bedoeld in artikel 184 Sr. Dat de raadsvrouwe voorts heeft bepleit dat de verblijfsontzegging geen stand kan houden omdat verdachte niet in de gelegenheid gesteld is zijn zienswijze hieromtrent kenbaar te maken en het besluit voor een te lange duur is genomen. Het hof heeft overwogen dat verdachte hieromtrent, indien hij van mening was dat het bestuursrechtelijke besluit geen stand kon houden, in bezwaar en eventueel daarna bij de bestuursrechter in beroep had moeten gaan om het besluit aan te vechten en oordeelt dat nu hij dit niet heeft gedaan het besluit, de verblijfsontzegging, hiermee is komen vast te staan en het hof uit dient te gaan van de rechtmatigheid van dat besluit. Hiermee worden de verweren die erop gericht zijn dat het besluit geen stand kan houden verworpen. Het hof vervolgt dat het verweer dat een verblijfsontzegging geen bevel of vordering is als bedoeld in artikel 184 Sr, eveneens wordt verworpen. Het hof overweegt daartoe, na aanhaling van artikel 2:3, lid 3 en 6, van de APV Utrecht 2010, en de relevante passages uit het Mandaatbesluit verblijfsontzeggingen Breedstraatbuurt/Bemuurde Weerd en omgeving, dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Breedstraatbuurt/Bemuurde Weerd en omgeving gelegen is in de binnenstad van Utrecht en dat derhalve de chef van dit wijkteam de Wijkteamchef Binnenstad als bedoeld in het Mandaatbesluit is.
Dat uit voorgaande blijkt dat de verblijfsontzegging, die is opgelegd krachtens een wettelijk voorschrift, de APV Utrecht 2010, een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid bevat. Het hof oordeelt dat hiermee dit besluit valt binnen het bereik van artikel 184 Sr en dat verdachte door niet te voldoen aan de hem opgelegde verblijfsontzegging niet heeft voldaan aan een bevel of vordering krachtens artikel 2:3 van de APV Utrecht 2010 en het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 2.3 APV Utrecht 2010, dat ingevolge artikel 172 lid 3 Gemw de burgemeester bevoegd is aan personen bevelen te geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Dat een zodanig bevel aan te merken is als een wettelijk voorschrift in materiële zin en dat de burgemeester bij de uitvoering van dit bevel politieambtenaren kan betrekken, mits hij daarbij met voldoende nauwkeurigheid aangeeft in welke omstandigheden zij de door hem omschreven handelingen en beslissingen jegens individuele personen moeten nemen. De burgemeester heeft door het uitvaardigen van het bovengenoemde Mandaatbesluit kennelijk de hem in artikel 172 lid 3 Gemw toegekende bevelsbevoegdheid uitgeoefend en gelet op de inhoud van dat besluit daarbij bepaald dat zijn bevel is gegeven voor de in art. 2.3 APV Utrecht 2010 nauwkeurig omschreven gevallen. Dat het voorgaande meebrengt dat een krachtens het binnen aldus kenbaar gemaakte grenzen gegeven bevel van de burgemeester door een politieambtenaar gegeven verwijderingsbevel kan worden aangemerkt als een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel als bedoeld in artikel 184 Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2013:1742).
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat het verweer van de raadsvrouw gevoerd op de terechtzitting in hoger beroep onmiskenbaar ten betoge strekt dat de verblijfsontzegging, wegens strijd met het daaraan liggende voorschrift, niet een rechtmatig bevel inhoudt. De Hoge Raad overweegt dat bij een strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 184 Sr de rechter niet alleen dient te onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijk voorschrift verbindend is, maar ook of het bevel rechtmatig is gegeven alsmede, indien ter zake verweer is gevoerd, van dat onderzoek dient te doen blijken en gemotiveerd op dat verweer te beslissen. Het gaat immers om bestanddelen van het in artikel 184 Sr opgenomen misdrijf. Het voorgaande geldt ook indien tegen het desbetreffende bevel een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open staat of heeft opengestaan en de verdachte van deze rechtsgang geen gebruik heeft gemaakt door een beroep op de bestuursrechter te doen. Voor een veroordeling is immers vereist dat komt vast te staan dat van een rechtmatig bevel sprake is. Daarom kan niet worden aanvaard dat, bij gebreke van het benutten door de verdachte van de bestuursrechtelijke rechtsgang, een verweer als hiervoor bedoeld kan worden verworpen op de grond dat, nu geen gebruik is gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang, ervan moet worden uitgegaan dat het bevel zowel wat de wijze van tot stand komen als wat zijn inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften en algemene rechtsbeginselen (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AE2126). De Hoge Raad oordeelt dat het hof dat vorenstaande heeft miskend door te oordelen dat de omstandigheid dat de verdachte geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de verblijfsontzegging meebrengt dat dit besluit voor de strafrechter is komen vast te staan en van de rechtmatigheid van het daarin gegeven bevel dient te worden uit te gaan.

Annotatie
‘Mag het Openbaar Ministerie bewegende beelden openbaar maken van mishandelingen teneinde de daders op te sporen? In januari 2014 schopte een aantal personen een man na een stapavondje. Een filmpje van deze mishandeling werd gebruikt voor het opsporen van de dader(s)…’, zo begint de recente geplaatste annotatie van H. de Doelder bij ECLI:NL:HR:2015:3024, SR-Updates 2015-0324..., waar ik u graag op attendeer.

SR Updates Talk | Weinig tijd maar toch up to date blijven?
SR Talk biedt u de unieke gelegenheid om per kwartaal online te worden bijgepraat over de laatste ontwikkelingen op het gebied van het straf(proces)recht. Graag wijs ik u op de SR Talk-sessie van donderdag 3 december 2015, waarin de actuele jurisprudentie wordt besproken.
Meer informatie en inschrijven

Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar
sr-updates@budh.nl.

Veel leesplezier.

Met vriendelijke groet,

J.H.J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates

Hoge Raad