Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
De afgelopen weken is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs.
Niet-naleving van art 322, derde lid, Sv, instemming hervatting onderzoek bij gewijzigde samenstelling na schorsing (SR 2014-0046)
De verdediging klaagt over het niet naleven van artikel 322 lid 3, nu het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 mei 2012 niet inhoudt dat procespartijen hebben ingestemd met de hervatting van het onderzoek in de staat van het onderzoek ten tijde van de schorsing.
De Hoge Raad merkt op dat het proces-verbaal van de zitting inhoudt dat het onderzoek is hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan, doch niet inhoudt dat instemming door partijen is gegeven en het middel in zoverre terecht is voorgesteld.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij het niet naleven van het voorschrift dat bij een gewijzigde samenstelling het onderzoek opnieuw moet worden aangevangen, afhankelijk is van het belang dat de verdediging daaraan in een concreet geval hecht. Tegen die achtergrond en gelet op de eerdere uitspraak op 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 brengt het voorgaande mee dat in cassatie aan een schriftuur waarin wordt geklaagd over de niet-naleving van het in die bepaling gegeven voorschrift, de eis moet worden gesteld dat wordt aangegeven in welk in rechte te respecteren belang de verdachte door die niet-naleving is getroffen. Nu het schriftuur na het op 11 september 2012 gewezen arrest (te weten 1 oktober 2012) geen vermelding maakt van rechtens te beschermen belangen waarin de verdachte is getroffen, noch de vereiste toelichting bevat tot het belang van het cassatieberoep en het belang bij vernietiging, verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk gezien artikel 80a.
Oplegging geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in het licht van de overwegingen van het hof niet begrijpelijk (SR 2014-0040)
De verdediging klaagt over de motivering van de strafoplegging in het kader van witwassen van een onvoorwaardelijke straf van zes maanden. Het hof overwoog dienaangaande, kort gezegd, het volgende:
“Witwassen van gelden ontwricht het economische verkeer en ondermijnt daardoor het vertrouwen in het financiële stelsel. Het hof heeft echter ook gelet op de relatief beperkte rol welke verdachte in het bewezen verklaarde handelen heeft gehad en hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.”
In het licht van die overweging is de strafoplegging niet begrijpelijk.
Miskenning artikel 31 in WOTS-zaak (SR 2014-0053)
De verdediging klaagt erover dat de rechtbank bij de oplegging van de straf blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank overweegt dat in de plaats voor de straf die de Zweden hebben opgelegd aan de veroordeelde, een sanctie moet worden gesteld overeenkomstig het Nederlands recht. Het smokkelen van drugs kan naar Nederlands recht maximaal met 12 jaren gevangenisstraf worden bestraft. De ernst van het gepleegde feit dient volgens de rechtbank te worden beoordeeld naar de normen welke gelden in het land waar dat feit is begaan. Rekening wordt gehouden met het feit dat ook in Zweden het invoeren van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs als een ernstige inbreuk op de rechtsorde aldaar geldt. Overwegende dat veroordeelde, door zich in Zweden schuldig te maken aan voornoemd delict, het risico heeft genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan gebruikelijk in Nederland is, oordeelt de rechtbank dat gevangenisstraf voor de duur van negen jaar gerechtvaardigd is. De Hoge Raad merkt op dat volgens artikel 31 eerste lid WOTS, zoals weergegeven in HR 26 juni 1990, NJ 1991/190, kan worden verstaan dat (a) de exequaturrechter bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden, en dat (b) hij in voorkomend geval onder de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald, dient te vermelden waarom hij tot een lagere strafoplegging is gekomen. (Vgl. HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6410, NJ 2004/511.) De rechtbank heeft dat miskend.
SR Talk Sessie
Graag wijs ik u op de SR-Talk sessie van 6 maart 2014, waarin de actuele jurisprudentie wordt besproken. Klik hier voor meer informatie.
Weinig tijd maar toch up to date blijven?
Volg de online jurisprudentiebespreking Strafrecht, inclusief PO-punten. In één uur tijd en op hoog niveau wordt u door prof. Paul Mevis, dr. Joost Nan of mr. Joost Verbaan bijgepraat over de laatste ontwikkelingen binnen het strafrecht. U kunt daarbij denken aan jurisprudentie, wetsvoorstellen of belangwekkende tijdschriftartikelen.
Data: 6-3, 17-4, 5-6, 3-7, 4-9, 30-10, 11-12
Tijd: 17:00 tot 18:00 uur
Kosten: € 69 excl. btw per sessie (1 PO-punt)
Meer informatie en inschrijven: www.lawatweb.nl
Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.
Veel leesplezier.
Met vriendelijke groet,
J.H. J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, ECLI:NL:HR:2012:BV6999 en ECLI:NL:HR:2013:BY8357. Het middel klaagt terecht dat het hof het voorgaande heeft miskend, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat verdachte en de raadsman op die terechtzitting zijn verschenen en het aldaar verhandelde bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen. 28-01-2014
- Hoge Raad Bij wet van 17 november 2011 tot wijziging van het WvSr in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Stb. 2012, 1, inwerkingtreding 3 januari 2012) is artikel 22b Sr opnieuw ingevoegd. Die wet bevat in artikel II een bepaling van overgangsrecht, inhoudende dat de wet geen gevolgen heeft voor feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van die wet. In aanmerking genomen dat het feit ter zake waarvan verdachte is veroordeeld is gepleegd vóór 3 januari 2012, heeft het hof ten onrechte de onmogelijkheid aangenomen een taakstraf op te leggen. 28-01-2014
- Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA5730. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag heeft gelegd dat hij op grond van medische omstandigheden niet in staat was om op de terechtzitting te verschijnen en hij daarbij had verwezen naar het bij zijn brief gevoegde schrijven van zijn behandelend arts, kan het oordeel van het hof dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de omstandigheid dat ‘een medische verklaring ontbreekt’, welke verklaring evenwel reeds daags voor de terechtzitting bij de centrale balie van het hof was ingekomen, de afwijzing van het verzoek niet dragen. 28-01-2014
- Hoge Raad Uit de bewijsvoering heeft het hof, niet onbegrijpelijk, afgeleid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de desbetreffende tabletteermachine op 4 januari 2009 in de loods aan de [a-straat] 2 te Hoogeveen voorhanden heeft gehad doordat hij deze in die loods aangetroffen machine, die door (ten minste) een van de medeverdachten was gebracht, samen met anderen op die datum in de loods ter reparatie heeft ondergebracht, aan welke tabletteermachine de verdachte ook samen met anderen bezig is geweest met de reparatie. Het middel faalt. 28-01-2014
- Hoge Raad Op de gronden vermeld in de conclusie van de A-G is het middel, dat klaagt dat het hof de vordering van de benadeelde partij en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten onrechte heeft toegewezen resp. opgelegd, terecht voorgesteld. 28-01-2014
- Hoge Raad Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat het aan het verkeer onttrokken verklaarde navigatiesysteem van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het middel klaagt daarover terecht. Nu in casu is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring van het navigatiesysteem, verklaart de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen dat voorwerp verbeurd. 28-01-2014
- Hoge Raad De oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in het licht van hetgeen het hof heeft overwogen omtrent de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf niet begrijpelijk. 28-01-2014
- Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO6410. De rechtbank heeft bij de strafoplegging tot uitgangspunt genomen dat de ernst van het gepleegde feit beoordeeld dient te worden naar de normen welke gelden in het land waar dat feit is begaan. Aldus heeft de rechtbank hetgeen is vooropgesteld miskend. 28-01-2014
- Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard het voorhanden hebben van een geldbedrag, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Blijkens de bewijsvoering heeft het hof kennelijk aannemelijk geacht dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf (hennephandel) afkomstig was. Het hof heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als witwassen. Aangezien uit ’s hofs overwegingen echter niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van het gehele in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dit geld doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat gehele geldbedrag, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. 28-01-2014
- Hoge Raad Het proces-verbaal tijdens zitting houdt in dat het onderzoek is hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan doch houdt niet in dat de A-G en verdachte daarmee hebben ingestemd, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het hof het onderzoek opnieuw moeten aanvangen. In zoverre is het middel terecht voorgesteld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 322 lid 3 Sv ertoe strekt te garanderen dat ‘het vereiste van de herhaling, indien en voor zover dat door verdachte als een zijn rechten beschermend vereiste wordt beleefd’ in stand blijft. Artikel 322 lid 3 Sv biedt de verdediging daarom de mogelijkheid haar instemming te onthouden aan voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting in een gewijzigde samenstelling, en aldus het onderzoek ter terechtzitting opnieuw te laten aanvangen. Hieruit volgt dat de naleving van het voorschrift dat bij een gewijzigde samenstelling het onderzoek opnieuw moet worden aangevangen, afhankelijk is van het belang dat de verdediging daaraan in een concreet geval hecht. Tegen die achtergrond en gelet op ECLI:NL:HR:2012:BX0146 brengt het voorgaande mee dat in cassatie aan een schriftuur waarin wordt geklaagd over de niet-naleving van het in die bepaling gegeven voorschrift, de eis moet worden gesteld dat wordt aangegeven in welk in rechte te respecteren belang de verdachte door die niet-naleving is getroffen. De schriftuur, die is ingediend na de in ECLI:NL:HR:2012:BX0146 genoemde datum 1 oktober 2012, vermeldt niet in welk rechtens te beschermen belang verdachte als gevolg van de niet-naleving van artikel 322 lid 3 Sv is getroffen. De Hoge Raad verklaart daarom – gezien artikel 80a RO – het beroep niet-ontvankelijk. Conclusie A-G: anders. 28-01-2014
- Hoge Raad OM-cassatie en cassatie verdachte. 1. Ontvankelijkheid partieel cassatieberoep verdachte. Artikel 429 Sv. 2. Onttrekking aan het verkeer van ‘verlammingsapparaat’ (middel verdachte). 3. Gewoontewitwassen. Afkomstig uit enig misdrijf (middel OM). 28-01-2014
- Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BV9087. Er is voldaan aan de verplichting dat, indien door of namens betrokkene een gevolgtrekking uit het financieel rapport gemotiveerd is betwist, de rechter niet kan volstaan met de vermelding van (het onderdeel) van het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, maar zal moeten motiveren op grond waarvan hij die gevolgtrekking aanvaardt. Het oordeel van het hof dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op bedrag X is, mede gelet op hetgeen daaromtrent ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. De feiten en omstandigheden waarop dat oordeel is gebaseerd, zijn in de door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank voldoende weergegeven. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden aangenomen dat de verwijzing naar de stukken van het ontnemingsdossier waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend voldoende nauwkeurig is. 28-01-2014
- Hoge Raad De door het hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van diefstal met geweld en/of afpersing en dat de verdachte met het voorhanden hebben van die voorwerpen bekend was, volstaan niet. 28-01-2014
- Hoge Raad Het hof heeft geoordeeld dat het in casu vereiste nader onderzoek door het OM naar feiten en omstandigheden ‘die de legale herkomst van de ten laste gelegde geldbedragen en voorwerpen met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten’ onvoldoende is gebeurd en als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat hetgeen door het OM aan materiaal is gepresenteerd ontoereikend is om tekortkomingen in de verklaringen van verdachte op te vatten als een onvoldoende weerlegging van het bewijsvermoeden van witwassen en dat ook overigens het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen (mede) ‘afkomstig was/waren uit enig misdrijf’. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bestanddeel ‘afkomstig (…) uit enig misdrijf’ als bedoeld in artikel 420bis Sr en is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel het standpunt huldigt dat het hof ten onrechte de eis heeft gesteld dat ‘het concrete bedrag of de concrete bedragen met voldoende precisie bewezen moeten kunnen worden’ en dat niet kan worden volstaan met de bewezenverklaring van ‘enig geldbedrag’, gaat het uit van een onjuiste lezing van het arrest. Anders dan wordt betoogd, heeft het hof niet geoordeeld dat voor het bewijs van de in de tenlastelegging opgenomen bestanddelen ‘voorwerp afkomstig uit enig misdrijf’ en ‘een geldbedrag’ is vereist dat steeds de concrete brondelicten en de precieze omvang van de daaruit voortvloeiende gelden moeten worden bewezen, maar dat het bewijs daarvan in casu ontbreekt. 28-01-2014
- Hoge Raad Diefstal elektriciteit, beschadigen van een bedrijfspand. (Deels) slagende bewijsklachten. De bewijsvoering kan niet worden afgeleid uit de weergegeven bewijsvoering. 28-01-2014