Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
De afgelopen week is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs:
Overzichtsarrest oproepen en horen getuigen ter zitting (SR 2014-0279)
De Hoge Raad wijst een overzichtsarrest inzake het oproepen en horen van getuigen ter terechtzitting in gewone strafzaken op verzoek van de verdediging. De Hoge Raad gaat daarbij in op de aan te leggen maatstaven zoals het verdedigingsbelang en het noodzakelijkheidscriterium en de uitleg van die criteria. Vervolgens bespreekt de Hoge Raad de procedure in eerste aanleg. De Raad bespreekt hierbij de eerste terechtzitting, het meebrengen van getuigen naar de terechtzitting en het verzoek tot oproeping van getuigen gedaan vóór de terechtzitting, geregeld in de bepalingen van de artikelen 263, 264, 287 en 288 Sv. De Hoge Raad geeft aan dat, samengevat, een en ander erop neerkomt dat ingeval een door de verdediging overeenkomstig de voorschriften van art. 263 Sv opgegeven getuige ter terechtzitting niet is verschenen, de rechter slechts dan gehouden is een beslissing te geven omtrent de (hernieuwde) oproeping van die getuige indien daartoe door of namens de verdachte ter terechtzitting een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek is gedaan. Bij de beslissing op zo een verzoek is de maatstaf het verdedigingsbelang. Daarna wordt een overzicht gegeven van het verzoek tot oproeping van getuigen gedaan op de terechtzitting. Dat verzoek wordt beheerst door de bepalingen van artikel 315, 328 en 330 Sv. Bij de beoordeling van het verzoek is de maatstaf of de rechter het horen van de getuigen ‘noodzakelijk’ oordeelt. Opmerking verdient dat de wet een strik onderscheid maakt in maatstaf bij beoordeling naar gelang het getuigen betreft die op de voet van art. 263-264 Sv vóór de terechtzitting aan de officier van justitie zijn opgegeven en getuigen om wier oproeping eerst op de terechtzitting is verzocht. In het eerste geval is het verdedigingsbelang de maatstaf; in het tweede geval het noodzakelijkheidscriterium. Het verschil tussen deze criteria is wat betreft de toepassing in concrete gevallen in HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626 gerelativeerd. In lijn met die relativering moet worden geoordeeld dat – zoals in het geval dat de verdachte (nog) niet beschikt over alle processtukken als bedoeld in art. 33 Sv – niet altijd van verdachte zal kunnen worden gevergd dat hij voorafgaand aan de eerste terechtzitting in eerste aanleg op de voet van art. 263-264 Sv getuigen opgeeft aan de officier van justitie. De Raad gaat in op verzoeken tot oproepen en horen getuigen op de terechtzitting na schorsing van het onderzoek op de pro forma-zitting en regiezitting. Na het overzicht van de procedure in eerste aanleg, behandelt de Hoge Raad in het overzicht de procedure in hoger beroep. De Hoge Raad bespreekt de eerste terechtzitting, het meebrengen van getuigen naar de terechtzitting in hoger beroep, de opgave gedaan bij appelschriftuur en niet gedaan bij appelschriftuur. Het verzoek tot oproeping van getuigen gedaan op de terechtzitting in hoger beroep wordt evenals de terechtzitting na schorsing van het onderzoek besproken door de Hoge Raad. Ook wordt ingegaan op de verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen op de pro forma-zitting en regiezitting in hoger beroep en wordt stilgestaan bij de procedure in hoger beroep na terug- of verwijzing van de zaak door de Hoge Raad.
Over de toetsing in cassatie merkt de Hoge Raad op dat het in de cassatieprocedure niet meer gaat om het al dan niet oproepen of horen van getuigen maar uitsluitend om de toetsing van de beslissingen van de feitenrechter dienaangaande. In cassatie kan door de verdediging slechts worden geklaagd over (a) de beslissing van het hof tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en (b) de afwijzing door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. Voorts kan worden geklaagd over het verzuim van het hof op zo een verzoek te beslissen. In cassatie kan door de verdediging dus niet over beslissingen of verzuimen van het openbaar ministerie dan wel de rechter in eerste aanleg worden geklaagd. Over de juistheid van de onder (a) en (b) genoemde beslissingen kan in cassatie niet worden geklaagd. Immers kan niet worden beoordeeld of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing kan in cassatie wel worden geklaagd.
De Hoge Raad eindigt met de vaststelling dat bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen het in cassatie uiteindelijk gaat om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen – al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting.
De Hoge Raad besluit het overzicht met de opmerking dat gelet op al het vorenoverwogene de vraag kan rijzen naar het bestaansrecht van twee verschillende maatstaven voor de beoordeling van verzoeken om getuigen op te roepen respectievelijk te horen, mede in aanmerking genomen dat de in art. 6 EVRM gewaarborgde rechten van de verdachte daartoe geenszins dwingen en dat – aldus HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626 – de concrete toepassing van het ene criterium soms niet wezenlijk verschilt van wat met de toepassing van het andere criterium zou worden bereikt, maar dat de beantwoording van die vraag niet aan de rechter is maar aan de wetgever.
(In SR 2014-281, SR 2014-288, SR 2014-289 en SR 2014-290 wordt het arrest aangehaald.)
Opsporingsmethode de ‘stealth sms’ (SR 2014-0280)
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie delicten uit de Opiumwet, onder meer met betrekking tot hennep en amfetamine, gepleegd in vereniging bewezen zijn verklaard, dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft dat op de privacy van de ontvanger geen inbreuk van betekenis wordt gemaakt met de inzet van de zogenoemde 'stille sms' en dat de inzet daarvan als zodanig geen bijzondere risico's oproept voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Het hof overwoog kort gezegd, dat het toezenden van voor de gebruiker van het toestel niet-waarneembare sms-berichten, een beperkte inbreuk heeft gemaakt op grondrechten van de verdachte en niet zeer risicovol is geweest voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. De Hoge Raad oordeelt dat bovengenoemd oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Of dat oordeel begrijpelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is dat oordeel niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat:
- gelet op de duur en frequentie van toezending, slechts een beperkt beeld van de bewegingen van de gebruiker van de telefoon werd verkregen;
- het opsporingsmiddel met toestemming van de officier van justitie is ingezet;
- ondanks gebreken in de verslaglegging uiteindelijk voldoende duidelijkheid over de inzet van de methode is verkregen; en
- reeds uitvoering werd gegeven aan op de voet van de art. 126g, 126m en 126n Sv door de officier van justitie gegeven bevelen en een machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 126m, vijfde lid, Sv was verstrekt.
SR Talk Sessie:
Graag wijs ik u op de SR-Talk sessie van donderdag 4 september 2014, waarin de actuele jurisprudentie wordt besproken. De link is te vinden op deze site.
SR Updates Talk | Weinig tijd maar toch up to date blijven?
Volg de online jurisprudentiebespreking Strafrecht, inclusief PO-punten.
Elke 6 tot 8 weken de meest actuele rechtspraak (incl. de Hoge Raad van de dinsdag ervoor) in één uur tijd besproken door prof. Paul Mevis, mr. Joost Verbaan of mr. dr. Joost Nan.
Eerstvolgende sessie 3 juli: 17 – 18 uur
Kosten: € 69 excl. btw per sessie (1 PO-punt)
Nieuw rechtsgebied? Tijdelijke break?
Volg dan on demand de opnames van SR Updates Talk van medio 2013 tot heden.
Meer informatie en inschrijven: SR Updates Talk Live en On Demand
Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.
Veel leesplezier.
Met vriendelijke groet,
J.H.J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Het voorgestelde middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van twee getuigen. Deze afwijzing is een beslissing op grond van artikel 328, 331 en 315 Sv en krachtens artikel 415 Sv gelden deze bepalingen ook in hoger beroep. Deze beslissing heeft op artikel 322 lid 4 Sv geen betrekking en het middel moet daarom worden afgewezen. 01-07-2014
- Hoge Raad Het hof heeft geoordeeld dat de vermelding van het kantooradres van de advocaat in voormelde brief niet kan gelden als de opgave van een adres in de zin van artikel 588a lid 1 aanhef en onder c Sv. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 01-07-2014
- Hoge Raad Gelet op het wettelijk kader en de vaststellingen van het hof, is ’s hofs kennelijke oordeel dat het Openbaar Ministerie kan worden ontvangen in de strafvervolging van het onder 3 tenlastegelegde niet zonder meer begrijpelijk. 01-07-2014
- Hoge Raad Het toezenden van ‘stille sms'jes’ is niet in een wettelijke bepaling geregeld. De opsporingsambtenaren zijn alleen gerechtigd deze bevoegdheid in te zetten op een wijze die een beperkte inbreuk maakt op grondrechten van burgers die niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. In casu was de toepassing rechtmatig, aangezien het middel voor een beperkte duur en frequentie is ingezet, er toestemming was van de officier van justitie, er voldoende duidelijkheid over de inzet van de methode is verkregen en de bevoegdheid is uitgevoerd op de voet van artikel 126g, 126m en 126n Sv. 01-07-2014
- Hoge Raad Het gebruik van de IMSI-catcher om de locatie van de verdachte op te sporen is niet omschreven in artikel 126nd (oud) Sv. Via dit artikel mag slechts het nummer van de verdachte worden getraceerd. Naar tekst en strekking sluit het artikel echter niet uit dat de bevoegdheid ook buiten artikel 126nd (oud) Sv mag worden gebruikt. Deze bevoegdheid mag dan alleen worden ingezet indien een beperkte inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van burgers die niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Het oordeel van het hof dat de inzet van de IMSI-catcher in de gegeven omstandigheden slechts een zo beperkte inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte dat voor dat gebruik artikel 2 (oud) Politiewet 1993 (thans artikel 3 Politiewet 2012) een toereikende wettelijke grondslag biedt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 01-07-2014
- Hoge Raad Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet volgen dat de verdachte wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde opzettelijk verkopen van twee kilogram hennep en wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. 01-07-2014
- Hoge Raad Geen schriftuur houdende middelen ingediend, dus klaagster kan niet in haar beroep worden ontvangen. 01-07-2014
- Hoge Raad De afwijzing van de getuigenverzoeken door het hof is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen hetgeen de verdediging ter motivering aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd alsmede hetgeen het hof heeft vastgesteld omtrent de onaannemelijkheid van de stelling van de verdediging dat sprake zou kunnen zijn van uit legale activiteiten verkregen inkomsten. 01-07-2014
- Hoge Raad De opvatting dat de wet niet de mogelijkheid biedt aan het in artikel 552p lid 2 Sv bedoelde verlof voorwaarden te verbinden teneinde te waarborgen dat toewijzing ervan niet in strijd is met artikel 552l lid 1 aanhef en onder c (oud) Sv, is onjuist, ook indien de toewijsbaarheid van het verlof wordt beoordeeld aan de hand van artikel 552l Sv zoals dat luidt met ingang van 1 juli 2013. 01-07-2014
- Hoge Raad Gelet op de onderliggende stukken van het strafdossier is haar oordeel dat de verdenking jegens klager niet samenhangt met de kern van de werkzaamheden van een advocaat en dat die verdenking niet het vertrouwen aantast dat in de samenleving in een advocaat bij zijn optreden in gerechtelijke procedures moet kunnen worden gesteld, niet begrijpelijk. ’s Hofs oordeel dat niet gesproken kan worden van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht van klager mag worden doorbroken is niet toereikend gemotiveerd. 01-07-2014
- Hoge Raad Op grond van artikel 70 lid 1 aanhef en onder 1 jo. artikel 72 lid 2 Sr beloopt de verjaringstermijn in casu tien jaren. Het recht tot strafvordering is wegens verjaring vervallen. 01-07-2014
- Hoge Raad De getuigenverklaringen in de onderhavige zaak zouden steun kunnen bieden aan het door de verdachte geschetste scenario. Echter, het hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld waarom hij geen waarde hecht aan deze verklaring. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verstaat deze afwijzing van het verzoek aldus dat het hof heeft geoordeeld dat de noodzakelijkheid van het horen van de getuige niet is gebleken. Dit is een juiste maatstaf. 01-07-2014
- Hoge Raad De opvatting van het middel dat het hof gehouden was ambtshalve te onderzoeken of de overschrijding verschoonbaar was vindt geen steun in het recht. 01-07-2014
- Hoge Raad Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. 01-07-2014
- Hoge Raad Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk op grond van het verhandelde ter terechtzitting waaronder de inhoud van de bewijsmiddelen geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit met behulp van de bromfiets is begaan. 01-07-2014
- Hoge Raad De beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift is niet gebaseerd op de inhoud van de stukken die onder het verschoningsrecht vallen, maar op het eigen oordeel van de rechtbank dat op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden het verschoningsrecht op de stukken waarop het klaagschrift ziet, dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. 01-07-2014
- Hoge Raad De afwijzing van de getuigenverzoeken door het hof is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld (i) dat alle in de verzoeken genoemde getuigen hun waarnemingen hebben vastgelegd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, (ii) dat over de door de verdediging gesignaleerde daarin voorkomende onduidelijkheden en hiaten in eerste aanleg aanvullende processsen-verbaal opgemaakt en (iii) dat de verdediging niet nader heeft geconcretiseerd welke vragen nog zouden dienen te worden beantwoord. 01-07-2014
- Hoge Raad Het hof heeft in de bestreden uitspraak met een opgave van de bewijsmiddelen volstaan. De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit dus deze opgave is niet voldoende. 01-07-2014
- Hoge Raad Het hof heeft het stempelvonnis van de kantonrechter – dat niet voldoet aan de motiveringseisen van artikel 350, 358 en 359 Sv – zonder enige aanvulling bevestigd en daarom voldoet het arrest van het hof niet aan de motiveringseisen. 01-07-2014
- Hoge Raad Het kennelijke oordeel van het hof dat het aanspreken van de politieagent met het woord ‘pikkie’ de strekking had deze politieagent in zijn eer en goede naam aan te tasten, geeft in het licht van de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. 01-07-2014
- Hoge Raad ’s Hofs oordeel dat de dagvaarding wat betreft de woorden ‘althans redelijkerwijs moest vermoeden’ nietig moet worden verklaard omdat in die bewoordingen ‘geen uitwerking kan worden gezien’ van de eerder in diezelfde tenlastelegging voorkomende term ‘opzettelijk’ is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. Dat oordeel moet in cassatie worden geëerbiedigd. 01-07-2014
- Hoge Raad Het oordeel van het hof dat eerst aan de eis van artikel 9 lid 3 aanhef en onder b van het Uitleveringsverdrag is voldaan indien bij de ‘affidavit’, zijnde een ambtsedig verslag van verloop en resultaat van het in deze zaak verrichte strafrechtelijke onderzoek, is gevoegd het ‘bewijsmateriaal waaraan in de affidavit wordt gerefereerd’, vindt geen steun in het Verdrag. 01-07-2014
- Hoge Raad Het oordeel van het hof dat de verdachte zo bewust en nauw met haar medeverdachte heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van zware mishandeling – in de vorm en met de gevolgen zoals bewezenverklaard – geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. 01-07-2014
- Hoge Raad De afwijzingen van de getuigenverzoeken door het hof is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de verdediging eerst daags voor de terechtzitting in hoger beroep de beschikking heeft gekregen over de processen-verbaal van de getuigenverklaringen die bedoelde personen ten overstaan van de rechter-commissaris hebben afgelegd in de strafzaak tegen een medeverdachte, en voorts dat het hof heeft vastgesteld dat de verdediging niet voldoende specifiek heeft aangegeven ten aanzien van welke punten – die niet eerder aan de orde hadden kunnen worden gesteld – zij hen als getuige nader wenste te bevragen. 01-07-2014
- Hoge Raad Het oordeel van het hof dat op de partiële intrekking van het hoger beroep van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3 geen acht wordt geslagen, omdat het daarbij om een kennelijke vergissing gaat, is niet begrijpelijk op grond van artikel 407 lid 2 Sv. Echter, het hof heeft de verdachte vrijgesproken van feit 3, dus de verdachte heeft onvoldoende belang bij zijn klacht. 01-07-2014
- Hoge Raad Het hof heeft zijn oordeel met betrekking tot de voorbedachte raad ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed, nadat hij was buitengesloten, ‘gedurende de bevestiging van de vlinderbom en het gesprek met aangever’ (‘langer dan een aantal seconden’). Dit is ontoereikend gemotiveerd. 01-07-2014