Naar boven ↑

Update

Nummer 33, 2013
Uitspraken van 05-12-2013 tot 12-12-2013
Redactie: prof. mr. J.S. Nan en mr. C.L. van der Vis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
De afgelopen weken is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs:

Ondervragingsrecht van verdachte (SR 2013-0499)
De verdediging klaagt over het bezigen tot het bewijs door het Hof van een getuigenverklaring afgelegd door een medeverdachte, bij de bewezenverklaring van medeplegen van moord, terwijl ze in geen enkel stadium van het geding in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen. Daarnaast vindt de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde in onvoldoende mate steun in andere bewijsmiddelen. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de getuigenverklaring van de medeverdachte en daarbij onder meer overwogen dat: die getuige een verklaring heeft afgelegd bij de politie en bij rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris heeft hij aangegeven bij de verklaringen te blijven die hij bij politie heeft afgelegd en zich verder te beroepen op het zwijgrecht. Het Hof oordeelt dat de afgelegde verklaringen grotendeels consistent zijn en de getuige bovendien uitlatingen heeft gedaan buiten verhoor om over de schietpartij. Verder heeft getuige getoond daderwetenschap te hebben. Zo heeft hij gezegd dat hij vijf keer heeft geschoten. Voorts heeft hij gezegd dat het kaliber van de patronen 7.65 mm was. De verklaringen van getuige bevatten daarnaast vele details en worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van getuige, zoals zijn moeder, broer en vriendin. De moeder heeft verklaard dat een zwarte scooter bij haar in de schuur heeft gestaan. Een andere getuige heeft verklaard dat getuige eind 2006/2007 in de financiële problemen zat vanwege een drugsverslaving. De partner van getuige heeft verklaard dat hij de dag van de schietpartij tegen haar heeft gezegd dat medeverdachte het slachtoffer heeft neergeschoten. Daarnaast vinden de verklaringen van getuige steun in meer objectieve onderzoeksresultaten. Gelet op al die ondersteuning achtte het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer dat verdachte heeft aangegeven dat hij getuige pas na de moord heeft leren kennen wordt door het hof op grond van hetgeen hierboven is opgenomen, verworpen. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat getuige zich heeft vergist met de tweelingbroer van verdachte is door de verdediging niet nader onderbouwd. Ten overvloede merkt het hof op dat getuige in zijn verklaringen telkens de voornaam van verdachte gebruikt en dat op grond daarvan een verwisseling al moet worden uitgesloten. De Hoge Raad merkt in de overwegingen op dat ten aanzien van verklaring van de getuige dat hij zich heeft beroepen op het verschoningsrecht en de steun die de eerder afgelegde verklaring vindt in andere onderzoeksresultaten alsmede meer objectieve onderzoeksresultaten het oordeel besloten ligt dat betrokkenheid van verdachte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en betrekking heeft op de onderdelen die verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en verklaring mag voor bewijs worden gebezigd.

Hetzelfde feit ‘ne bis in idem’ (SR 2013-0498)
Het Openbaar Ministerie klaagt in cassatie over de niet-ontvankelijkverklaring in vervolging omdat sprake zou zijn van hetzelfde feit. Het openbaar ministerie acht dat die niet-ontvankelijkverklaring steunt op onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft de niet-ontvankelijkheid als volgt gemotiveerd:
‘Tegen de verdachte is op 9 mei 2010 proces-verbaal opgemaakt – zakelijk – wegens het rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, gepleegd op 9 mei 2010 te Zandvoort.’
Op 20 januari 2011 is tegen de verdachte een strafbeschikking uitgevaardigd ter zake rijden onder invloed onder de omstandigheid als bedoeld in lid 4 van artikel 8 van de Wegenverkeerswet, kort gezegd dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs, gepleegd op 9 mei 2010 te Zandvoort. Hij heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
Op 4 januari 2011 is de dagvaarding wegens rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard voor de zitting van de politierechter ter griffie uitgereikt en aan de verdachte verzonden.
Door het openbaar ministerie is de stelling van de verdachte dat hier sprake is van één gebeurtenis niet weersproken. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdachte op 9 mei 2010 één keer is aangehouden, als gevolg waarvan de twee strafbare feiten waarvan hier sprake is zijn ontdekt.
Door het openbaar ministerie is op 20 januari 2011 kennelijk de keuze gemaakt als interventie over te gaan tot het opleggen van een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden, wegens het rijden onder invloed, terwijl bij die afdoening de omstandigheid dat dit rijden onder invloed geschiedde terwijl de verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte, gelet op artikel 8 lid 4 van de Wegenverkeerswet en de omschrijving in die strafbeschikking, van invloed is geweest op die sanctie. Tevens is het openbaar ministerie overgegaan tot dagvaarding van de verdachte voor het feit waarvan hier sprake is. Het openbaar ministerie heeft geen inzicht gegeven in de achtergrond van de beslissing beide wegen afzonderlijk te bewandelen en niet te kiezen voor één interventie, bijvoorbeeld een dagvaarding voor beide feiten. Niet valt in te zien dat het openbaar ministerie daartoe in dit geval niet had kunnen overgaan.
Bij de beoordeling van de vraag of door deze dagvaarding thans sprake is van vervolging voor ‘hetzelfde feit’, als waarvoor eerder de strafbeschikking is gegeven dienen de in beide beschuldigingen omschreven verwijten vergeleken te worden. Daarbij dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.

(A) De juridische aard van de feiten. Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.

(B) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.

Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr.
In het onderhavige geval moet worden gezegd dat
A: (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de beide delictsomschrijvingen strekken in beide bevallen vooral gelegen zijn in hetzelfde belang, te weten de bescherming van de verkeersveiligheid;
(ii) beide feiten zijn strafbaar gesteld in dezelfde wet, te weten de Wegenverkeerswet en de strafmaxima gelijk zijn;
B: het gaat om twee verschillende aspecten van één gedraging, te weten het rijden op de openbare weg onder bepaalde omstandigheden, de bestuurder betreffend (te weten onder invloed en zonder geldig rijbewijs).
Een en ander overziend en afwegend is het hof van oordeel dat de verdachte thans twee maal voor hetzelfde feit, bedoeld in art. 68 Wetboek van Strafrecht wordt vervolgd, en dat het openbaar ministerie om die reden niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

De Hoge Raad merkt op dat in eerdere rechtspraak, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, een maatstaf is ontwikkeld die de toepassing van art. 68 Sv over – kort gezegd – ‘hetzelfde feit’ verduidelijkt. In dat verband is ook gewezen op recente wettelijke voorschriften die meer of minder uitdrukkelijk voortbouwen op art. 68 Sr en/of art. 313 Sv.
De reeds door het hof genoemde gegevens worden betrokken.

Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en art. 255a Sv.
Art. 8 en art. 9 WVW 1994 verschillen in zoverre van strekking dat art. 8 WVW 1994 strekt tot bescherming van de verkeersveiligheid, terwijl in art. 9 WVW 1994 het rechtsgoed van de bescherming van het openbaar gezag vooropstaat. Daarnaast geldt dat de gedragingen waarop deze bepalingen zien, in belangrijke mate van elkaar verschillen. Naar de kern bezien gaat het in art. 8 WVW 1994 om het rijden onder invloed van daar nader genoemde stoffen, en in art. 9 WVW 1994 om het desbewust rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Hof heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste opvatting.

Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. (SR 2013-0492)
De verdediging klaagt dat de bewezenverklaring van een voorgenomen diefstal van geld niet naar behoren is gemotiveerd. De bewezenverklaring van het voorgenomen misdrijf steunt op de volgende middelen: een proces-verbaal houdende de aangifte van bedrijfsdiefstal van betrokkene, een proces-verbaal van opsporingsambtenaren dat zij na een melding van glasgerinkel naar de locatie waar dat was gehoord zijn gegaan en een manspersoon op de eerste verdieping door een raam naar binnen zagen klimmen en breekgeluiden uit het pand hoorden komen en dat zij een uur laten een verdachte aanhielden. Verdachte heeft ter zitting verklaard: ‘Ik ben ’s nachts de bewuste straat ingegaan.’ Verdachte heeft eerder bij politie de verklaring afgelegd: ‘Ik ben vannacht een pand binnen gegaan. Ik zag dat er op een verdieping een raampje kapot was. Ik heb de rest van het glas weggehaald en ben naar binnen geklommen.’ Het verweer dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien hij slechts van plan was het pand te kraken omdat hij zijn woonruimte op korte termijn kwijt zou raken en daarom geen oogmerk aanwezig was daar goederen weg te nemen, wordt door het hof verworpen op grond van het proces-verbaal door de verbalisanten houdende de verklaring dat zij, nadat glasgerinkel was gehoord, een man op de eerste verdieping door een kapot raam een pand gelegen op de bewuste straat naar binnen zagen klimmen en vervolgens door één van de verbalisanten meerdere malen breekgeluiden uit het pand werden gehoord, het er voor gehouden dient te worden dat de verdachte wel degelijk het pand is ingegaan om geld of goederen weg te nemen. Het ligt immers niet in de rede dat men, als het enkel om kraken te doen is, eenmaal binnengedrongen braak en/of verbrekingen pleegt als waarop de waargenomen breekgeluiden betrekking zullen hebben gehad.
De Hoge Raad kan, mede gelet op hetgeen door verdachte is aangevoerd, te weten dat hij: ’s nachts het pand is ingegaan, dat pand vroeger een horecagelegenheid was en op dat moment leegstond en het pand wilde kraken, hij naar het pand is gelopen en is binnen gegaan, hij op dat moment een woning had maar daar op korte termijn uit moest, niet uit bewijsmiddelen afleiden dat sprake is van oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

SR Talk Sessie:
Graag wijs ik u op de SR-Talk sessie van 30 januari 2014, waarin de actuele jurisprudentie wordt besproken. De link is te vinden op deze site.

Weinig tijd maar toch up to date blijven?
Volg de online jurisprudentiebespreking Strafrecht, incl. PO-punten
In één uur tijd en op hoog niveau wordt u elke 6 weken door prof. Paul Mevis, dr. Joost Nan of mr. Joost Verbaan bijgepraat over de laatste ontwikkelingen binnen het strafrecht.
U kunt daarbij denken aan jurisprudentie, wetsvoorstellen en belangwekkende tijdschriftartikelen.
Data: 30 januari, 6 maart, 17 april, 5 juni, 3 juli, 4 september, 30 oktober, 11 december.
Tijd: 17:00 tot 18:00 uur
Kosten: € 69,- excl. btw per sessie (1 PO-punt )
Meer informatie en inschrijven
www.lawatweb.nl

Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.
Veel leesplezier.

Met vriendelijke groet,

J.H.J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates

Hoge Raad