Naar boven ↑

Update

Nummer 32, 2013
Uitspraken van 28-11-2013 tot 04-12-2013
Redactie: prof. mr. J.S. Nan en mr. C.L. van der Vis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
De afgelopen week is een aantal zaken verschenen waarop ik u graag wijs.

Aanwezigheidsrecht van verdachte (SR 2013-0476)
De verdediging klaagt het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte door het hof. In een aan de akte gehechte bijzondere volmacht van de raadsman, bedoeld in artikel 450 eerste lid onder a jo. artikel 450 derde lid Sv is vermeld dat het kantooradres van de raadsman kan worden gebruikt om de verdachte op te roepen cq te dagvaarden. De dagvaarding is op 8 november 2011 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is. De dagvaarding is op 11 november 2011 tevergeefs aangeboden op het adres van de verdachte en ter plaatse is een bericht van aankomst achtergelaten, waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor. De dagvaarding is op 30 november 2011 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres. Uit de ID-staten SKDB blijkt dat een huidig GBA-adres niet beschikbaar is en als laatst opgegeven woon- of verblijfadres op 30 augustus 2011 geregistreerd staat. De Hoge Raad merkt op dat de vermelding van het adres van de raadsman van de verdachte in de schriftelijke volmacht bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan de opgave van een adres in de zin van artikel 588a eerste lid aanhef en onder c Sv, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van artikel 588a Sv achterwege kon blijven. Het hof had blijk moeten geven van het onderzoek of redenen bestonden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Daarvan is niets gebleken, hetgeen leidt tot nietigheid (vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695).

Afwijzing beroep op noodweer niet begrijpelijk gemotiveerd (SR 2013-0484)
De verdachte, tegen wie bewezen is verklaard dat hij poging tot doodslag heeft gepleegd, klaagt dat het hof het door verdediging gedane beroep op noodweer heeft verworpen op ontoereikende gronden. Het hof heeft daarover onder meer het volgende overwogen:

Verdachte zou door de betrokken persoon in het nauw gedreven zijn in de hoek van de tuin. Aldus was sprake van een noodweersituatie. Een van de neven van verdachte heeft vervolgens ingegrepen en heeft de betrokken persoon een kaakslag gegeven. Het was echter niet zeker dat de aanval was afgewend, zodat de noodweersituatie nog niet voorbij was. In die situatie heeft verdachte – volgens zijn verklaring – die persoon met een stanleymes geslagen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte door de aanranding van die persoon in een hevige gemoedsbeweging verkeerde, waardoor hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.

De voorwaarden voor noodweer houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.

Allereerst staat ter beoordeling of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Het hof gaat bij de beoordeling of aan verdachte een beroep op noodweer toekomt uit van de feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor door het hof is vastgesteld. Het door verdachte en zijn raadsman geschetste scenario – dat in de tuin sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door die persoon – is niet aannemelijk geworden.

Voor zover het pleidooi van de raadsman mede het oog heeft op het bestaan van een (dreigende) noodweersituatie voortvloeiend uit het feit dat die persoon kennelijk aanstalten maakte om ‘iets’ uit de kofferbak van de auto van een andere betrokkene te pakken, overweegt het hof het volgende. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat die situatie onder de gegeven omstandigheden als een dreigende onmiddellijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 Sr kan worden aangemerkt. Hiermee is echter geenszins gezegd dat het gerechtvaardigd was om die persoon met een hamer op het hoofd te slaan. Die rechtvaardiging vergt immers dat is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Voor de beoordeling daarvan is van belang dat, anders dan de verdediging meent, niet is komen vast te staan dat er door verdachte en de zijnen van moest of mocht worden uitgegaan dat de kofferbak een vuurwapen zou bevatten. Voor de juistheid van die veronderstelling ontbreekt namelijk enig concreet aanknopingspunt. Het hof gaat in dit verband voorbij aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat die persoon iets geroepen zou hebben omtrent een 'geweer', nu het deze verklaringen in het licht van de verklaringen van de overige aanwezigen niet geloofwaardig acht. Bovendien verdient vermelding dat de auto kort na het incident, in de parkeergarage nabij de spoedeisende hulp in het ziekenhuis, in beslag is genomen en (daarna) is onderzocht. Daarbij is in de auto geen vuurwapen, munitie of enig ander wapen aangetroffen.

Voorts neemt het hof in aanmerking dat de kofferbak dicht was en dicht bleef, dat verdachte en de zijnen getalsmatig een evident overwicht hadden op het slachtoffer, terwijl zij zich bovendien zodanig dichtbij het slachtoffer bevonden dat zij de dreiging eenvoudig op een minder drastische manier het hoofd hadden kunnen en moeten bieden dan door die persoon te beschieten, bijvoorbeeld door hem bij de auto weg te trekken.

Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is niet voldaan. De noodweersituatie verschafte de verdachte dan ook geen rechtvaardiging om op het slachtoffer te schieten gelijk hij heeft gedaan.

Voorts zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte doen uitsluiten of verminderen. Het feit is strafbaar en verdachte is een strafbare dader. De Hoge Raad geeft aan dat het oordeel van het hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen niet begrijpelijk is gemotiveerd, in aanmerking genomen dat is bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer met een hamer op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl het hof bij zijn beoordeling van de gerechtvaardigdheid van die handelwijze van de verdachte heeft overwogen dat ‘de verdachte en de zijnen (...) de dreiging eenvoudig op een minder drastische manier het hoofd hadden kunnen en moeten bieden dan door die persoon te beschieten’ en dat de noodweersituatie de verdachte geen rechtvaardiging verschafte ‘om op het slachtoffer te schieten gelijk hij heeft gedaan’.

Beschouwing over de partiële vernietiging (SR 2013-0470)
Indien een bestreden uitspraak ‘uitsluitend wat betreft de strafoplegging’ wordt vernietigd, zijn in die vernietiging in beginsel en tenzij in het desbetreffende arrest anders is vermeld, begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in artikel 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel. In zo een vernietiging zijn ook begrepen:
-    de beslissingen als bedoeld in de artikelen 353-354 Sv omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen;
-    de beslissingen als bedoeld in artikel 361a Sv omtrent een vordering inzake de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf en een vordering inzake de herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling.

In zo een vernietiging wat betreft de strafoplegging zijn echter – anders dan wanneer mede wordt vernietigd ten aanzien van de bewezenverklaring – niet begrepen de beslissingen als bedoeld in artikel 361 Sv omtrent een vordering van de benadeelde partij, nu de beslissingen omtrent die vordering worden bepaald door de civielrechtelijke rechtsverhouding tussen de verdachte en de benadeelde partij. Dit brengt mee dat ook wanneer de vordering van de benadeelde partij in het vernietigde arrest (gedeeltelijk) niet is toegewezen, die beslissing niet is begrepen in de vernietiging ‘uitsluitend wat betreft de strafoplegging’.

Een en ander sluit aan bij de omstandigheid dat de benadeelde partij wier vordering (gedeeltelijk) niet is toegewezen, bevoegd is om op de voet van artikel 437 derde lid Sv een schriftuur in te dienen ingeval cassatieberoep is ingesteld tegen de desbetreffende uitspraak. Voor de duidelijkheid wijst de Hoge Raad erop dat van deze beslissingen omtrent een vordering van de benadeelde partij moeten worden onderscheiden de beslissingen omtrent het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr. Voor de beslissingen omtrent het opleggen van een dergelijke maatregel geldt hetgeen hiervoor is overwogen.

Weinig tijd maar toch up to date blijven?
Volg de online jurisprudentiebespreking Strafrecht, inclusief PO-punten. In één uur tijd en op hoog niveau wordt u door prof. Hans de Doelder of mr. Joost Verbaan bijgepraat over de laatste ontwikkelingen binnen het strafrecht. U kunt daarbij denken aan jurisprudentie, wetsvoorstellen of belangwekkende tijdschriftartikelen.
Datum: 12 december 2013
Tijd: 17:00 tot 18:00 uur
Kosten: € 69 excl. btw (1 PO-punt)
Meer informatie en inschrijven: www.lawatweb.nl

Inzenden rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij van abonnees unieke rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u ook over nog niet gepubliceerde rechtspraak, klik dan hier om uw uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar sr-updates@budh.nl.

Met vriendelijke groet,

J.H. J. Verbaan
Hoofdredacteur SR Updates

Hoge Raad