In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden terwijl de verbalisant(en) niet in het bezit was/waren van de op grond van de Awbi vereiste machtiging tot binnentreden, en dat het ontbreken van die machtiging een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. Echter, in casu, waarin de eerder aanwezige en zich rechtmatig in de woning van de – afwezige – verdachte bevindende verbalisanten ex artikel 9 Opiumwet bevoegd zouden zijn geweest tot onmiddellijke inbeslagneming van het daarvoor vatbare materiaal dat verband hield met de door hen aangetroffen hennepkwekerij, kan niet gezegd worden dat door het ontbreken van de machtiging tot binnentreden van de binnen niet al te lange tijd na het aantreffen op verzoek van de eerstbedoelde verbalisanten ter plaatse gekomen andere verbalisanten een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en evenmin dat verdachte, die zulks ook niet heeft gesteld, daardoor daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Hoge Raad, 12-11-2013