Op het enkele geven van een tongzoen zijn de ernstige strafbepalingen van titel XIV (Misdrijven tegen de zeden) van Boek II van het Wetboek van Strafvordering niet toepasbaar. De Hoge Raad verduidelijkt zijn arrest van HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2653, NJ 2013, 438 waarin de Hoge Raad kort gezegd heeft geoordeeld dat een tongzoen niet langer als ‘verkrachting’ in de zin van artikel 242 Sr kan worden gekwalificeerd. Met de zinsnede ‘hoewel een tongzoen op zichzelf wel het binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking oplevert’ heeft de Hoge Raad niet tot uitdrukking willen brengen dat het geven van een tongzoen zonder meer moet worden aangemerkt als ‘het seksueel binnendringen van het lichaam’ in de zin van de wet, maar slechts het seksuele aspect ervan willen benoemen. Het geven van een tongzoen vormt evenmin voldoende grond voor toepassing van de artikelen 243, 244 en 245 Sr. Gedacht kan worden aan het aanmerken van een tongzoen als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 247 of 249 Sr, terwijl buiten het verband van de zedendelicten kan worden gedacht aan artikel 284 Sr. Conclusie A-G: anders.
Hoge Raad, 26-11-2013