Het in de bestreden, bij verstek gewezen, uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting nopens artikel 588 Sv. De Hoge Raad herhaalt HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 202/317 met betrekking tot de bereikbaarheid van de verdachte en HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294 met betrekking tot het aanwezigheidsrecht. Gelet op een en ander getuigt de beslissing van het hof om de zaak niet aan te houden ook niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het hof het aanhoudingsverzoek had moeten toewijzen, omdat verdachte ook in eerste aanleg bij verstek is berecht, faalt het opdat die opvatting in zijn algemeenheid geen steun vindt in het recht, ook niet in artikel 6 EVRM. Conclusie AG: anders.
Hoge Raad, 21-01-2014