Het proces-verbaal tijdens zitting houdt in dat het onderzoek is hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan doch houdt niet in dat de A-G en verdachte daarmee hebben ingestemd, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het hof het onderzoek opnieuw moeten aanvangen. In zoverre is het middel terecht voorgesteld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 322 lid 3 Sv ertoe strekt te garanderen dat ‘het vereiste van de herhaling, indien en voor zover dat door verdachte als een zijn rechten beschermend vereiste wordt beleefd’ in stand blijft. Artikel 322 lid 3 Sv biedt de verdediging daarom de mogelijkheid haar instemming te onthouden aan voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting in een gewijzigde samenstelling, en aldus het onderzoek ter terechtzitting opnieuw te laten aanvangen. Hieruit volgt dat de naleving van het voorschrift dat bij een gewijzigde samenstelling het onderzoek opnieuw moet worden aangevangen, afhankelijk is van het belang dat de verdediging daaraan in een concreet geval hecht. Tegen die achtergrond en gelet op ECLI:NL:HR:2012:BX0146 brengt het voorgaande mee dat in cassatie aan een schriftuur waarin wordt geklaagd over de niet-naleving van het in die bepaling gegeven voorschrift, de eis moet worden gesteld dat wordt aangegeven in welk in rechte te respecteren belang de verdachte door die niet-naleving is getroffen. De schriftuur, die is ingediend na de in ECLI:NL:HR:2012:BX0146 genoemde datum 1 oktober 2012, vermeldt niet in welk rechtens te beschermen belang verdachte als gevolg van de niet-naleving van artikel 322 lid 3 Sv is getroffen. De Hoge Raad verklaart daarom – gezien artikel 80a RO – het beroep niet-ontvankelijk. Conclusie A-G: anders.
Hoge Raad, 28-01-2014