De verdachte klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd. Oordeel van de Hoge Raad: het hof heeft geoordeeld dat uit de feiten en omstandigheden die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, rechtstreeks volgt dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. De benadeelde partij klaagt over de niet-ontvankelijkheid in haar vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Oordeel van de Hoge Raad: voor de vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387). Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Hoge Raad, 11-03-2014