Strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering. Het hof heeft het verweer dat het Openbaar Ministerie in zijn ontnemingsvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, verworpen op de grond dat ‘geen sprake [kan] zijn van een te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen’. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

Opgave bewijsmiddelen. Het middel klaagt terecht dat ’s hofs kennelijke oordeel dat verdachte deze feiten heeft bekend in de zin van artikel 359 lid 3 Sv, onbegrijpelijk is. Ook heeft het hof miskend dat indien het gaat om feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, de rechter die zich beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden dient aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.

Het hof heeft onterecht de kwalificatie ‘meermalen gepleegd’ toegevoegd, omdat de in de bewezenverklaring tot uitdrukking gebrachte omstandigheid van beroeps- of bedrijfsmatig handelen omvat reeds het opzettelijk meermalen telen en/of verwerken en/of bewerken respectievelijk afleveren en/of vervoeren bevat.

Het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in vervolging wegens overlijden verdachte.

Witwassen. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van de door verdachte gestolen sieraden. Er is geen blijk van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen.

Ontoereikende motivering. Het hof heeft zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu uit zijn overwegingen niet blijkt in hoeverre het gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid zoals genoemd in bewijsmiddel 4.

Ruchtbaarheid geven. Uit de bewijsvoering van het hof kan niet worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel aan de verzonden e-mail ruchtbaarheid te geven als bedoeld in artikel 261 Sr.

Belanghebbende. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8586, NJ 2004/179. Het oordeel van de rechtbank dat klaagster niet (langer) ontvankelijk is in haar klaagschrift geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent artikel 552a lid 1 Sv.

Het elektronisch, per e-mail, instellen van een rechtsmiddel. Uitspraak Hoge Raad: artikel 81 Wet RO. De A-G besteed in zijn conclusie aandacht aan het elektronisch instellen van een rechtsmiddel.