Annotatie
10 december 2021
Rechtspraak
Verminderde staat van bewustzijn als bedoeld in artikel 243 Sr.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, is bewezen verklaard, onder meer dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ in artikel 243 Sr.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat het standpunt van de verdediging inhoudt dat voor zover het hof van oordeel is dat de seksuele handelingen wel kunnen worden bewezen, de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de aangeefster niet in een toestand verkeerde waarin zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken.
Het hof overweegt dat uit de door het hof te bezigen bewijsmiddelen volgt dat de aangeefster vanwege de (fysieke) gevolgen van haar overmatig alcoholgebruik in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en door de verdediging ook niet is weersproken. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat daarbij tevens dient vast te staan dat sprake is geweest van de omstandigheid dat de aangeefster niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken berust dit op een onjuiste wetsuitleg. Immers, de delictsomschrijving van artikel 243 Sr bevat behoudens (onder meer) de bestanddelen ‘staat van bewusteloosheid’, ‘staat van verminderd bewustzijn’ en ‘staat van lichamelijke onmacht’ voorts ‘aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden’. Het hof komt in die zin tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank.
De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 243 Sr en dat daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeert’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling. De Hoge Raad haalt artikel 242 Sr aan en overweegt dat de klacht op de opvatting berust dat voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ niet alleen is vereist dat de rechter vaststelt dat de persoon met wie de in artikel 243 Sr bedoelde seksuele handelingen werden gepleegd ten tijde van die handelingen in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, maar ook dat de rechter moet vaststellen dat die staat van verminderd bewustzijn tot gevolg heeft gehad het onvermogen van die persoon om de wil te bepalen of kenbaar te maken met betrekking tot de seksuele handelingen. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting onjuist is.