Annotatie
13 oktober 2020
Rechtspraak
Opzettelijk niet volgen ambtelijk bevel. Commentaar bij Hoge Raad 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1554.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 Sr.
De Hoge Raad overweegt dat artikel 184 lid 1 Sr, artikel 151b Gemeentewet, artikel 50 WWM, artikel 51 WWM en artikel 52 WWM toepasselijk zijn en haalt deze aan. De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging toegesneden is op artikel 184 lid 1 Sr. Die bepaling eist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BB4108).
De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 151b lid 1 Gemeentewet de officier van justitie in een veiligheidsrisicogebied onder meer de bevoegdheid van artikel 51 lid 3 WWM kan toepassen. Die bevoegdheid heeft betrekking op het onderzoeken van vervoermiddelen op wapens of munitie. Met het oog op het toepassen van onder meer deze bevoegdheid kunnen opsporingsambtenaren op grond van artikel 51 lid 4 WWM van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen.
De bewezenverklaring houdt in dat het bevel van de daar genoemde ambtenaar van politie is gegeven krachtens artikel 151b Gemeentewet en artikel 50, 51 en 52 WWM. Daarmee heeft het hof kennelijk geoordeeld dat het in de bewezenverklaring bedoelde bevel is gegeven krachtens de in artikel 51 lid 4 WWM neergelegde bevoegdheid van een opsporingsambtenaar om van de bestuurder van een voertuig te vorderen dat deze het voertuig tot stilstand brengt zodat het voertuig kan worden onderzocht op de aanwezigheid van wapens of munitie. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat het in de bewezenverklaring bedoelde bevel is gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 lid 1 Sr, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bevel door de opsporingsambtenaar is gegeven in een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b Gemeentewet waar een last van de officier van justitie als bedoeld in artikel 51 lid 3 WWM van kracht was en gelet op hetgeen is overwogen, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.