Annotatie
5 september 2018
Rechtspraak
Cassatie in het belang der wet artikel 591a Sv.
De advocaat-generaal heeft beroep in cassatie in het belang der wet ingediend. De advocaat-generaal klaagt over de afwijzing door het hof van het op de voet van artikel 591a Sv gedane verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op de grond dat geen sprake is van een situatie waarin de verzoeker zelf de kosten van rechtsbijstand heeft moeten dragen of zal moeten dragen. De beoordeling van het hof van het hoger beroep houdt in dat de appellant, brigadier van politie, naar aanleiding van een incident tijdens diensttijd op 11 juni 2013 als verdachte is aangemerkt ter zake van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende, dan wel doodslag, dan wel dood door schuld. De strafzaak tegen de appellant werd bij brief van 15 mei 2014 van het arrondissementsparket Amsterdam, Team Specialistische Maatwerkzaken, geseponeerd. Nadat op grond van artikel 12 Sv een klacht tegen het sepot werd ingediend, wees het Gerechtshof Amsterdam de klacht bij beschikking van 19 januari 2016 af, waarmee de strafzaak tegen de appellant is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
Ten aanzien van de vraag of de hiervoor bedoelde kosten van rechtsbijstand ten laste van de appellant zijn gekomen overweegt het hof het volgende. Bij de in artikel 591a Sv geregelde vergoeding gaat het, blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, om die kosten die daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte komen. Vast staat dat ten behoeve van de verdediging van de appellant, (de advocaat en diverse van haar kantoorgenoten vanwege de verbondenheid van de zaken tegen de politieambtenaren) werkzaamheden heeft verricht. Genoemde advocaat heeft ter zake van de door haar (en haar kantoorgenoten) verrichte werkzaamheden declaraties op naam gesteld van en ingediend bij de politie Amsterdam-Amstelland. De politie Amsterdam-Amstelland heeft de declaraties voldaan. In beginsel betekent dit dat de bedoelde kosten niet ten laste van de appellant zijn gekomen. Dat kan anders zijn indien moet worden geoordeeld dat de kosten, hoewel feitelijk niet door de appellant gemaakt, toch als door hem gemaakte kosten zouden moeten worden gezien. In onderhavige zaak betekent dit dat moet worden beoordeeld of de kosten alsnog ten laste van de appellant komen, omdat sprake zou zijn van een door de werkgever aan de appellant verstrekte voorwaardelijke tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp. Dat sprake is van een dergelijke voorwaardelijke tegemoetkoming kan volgen uit de bewoordingen van de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving of uit anderszins door de appellant gestelde en gebleken feiten en omstandigheden.
Het hof haalt de voor het verzoekschrift relevante artikelen uit het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (artikel 69a BARP) en de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie (artikel 5 Regeling) en de toelichting op artikel 5 (Stcrt. 2008, 236) aan en overweegt dat artikel 69a BARP de politieambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van de rechtskundige hulp toekent. Het vierde lid van dat artikel noemt limitatief de gevallen waarin de kosten van rechtskundige hulp kunnen worden teruggevorderd. Het nalaten om een artikel 591a Sv-verzoek in te dienen of een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een dergelijk verzoek zijn blijkens genoemde bepaling geen gronden voor terugvordering. In genoemde bepaling worden aan de tegemoetkoming in de kosten ook geen voorwaarden verbonden. Het feit dat uit artikel 5 lid 3 Regeling voortvloeit dat de appellant gehouden is om – in een geval als zich in deze voordoet – over te gaan tot indiening van een verzoek ex artikel 591a Sv en ervoor zorg te dragen dat bij toewijzing van het verzoek de uitgekeerde vergoeding toekomt aan diens werkgever, maakt niet dat daarom reeds sprake zou zijn van een door de werkgever verstrekte voorwaardelijke tegemoetkoming. Dat volgt niet uit de bewoordingen van de Regeling en ook niet uit de toelichting daarop. Ook anderszins volgt niet uit het Besluit, de Politiewet 2012 – waarop dat Besluit is gebaseerd – en de Regeling dat sprake is van een door de werkgever aan de appellant verstrekte voorwaardelijke tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp. Het hof oordeelt, gelet hierop, dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie waarin de appellant op enigerlei wijze zelf de kosten van rechtsbijstand heeft moeten dragen of zal moeten dragen. Nu voorts gesteld noch gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan – desondanks – een vergoedingsplicht voor de Staat jegens de appellant zou kunnen worden aangenomen, dient het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand te worden afgewezen. Ook overigens, alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig de appellant de verzochte vergoeding ter zake van de kosten van rechtsbijstand toe te kennen.
De Hoge Raad haalt artikel 591a lid 2 Sv en artikel 44a Wet op de rechtsbijstand aan en overweegt dat indien een zaak is geëindigd zonder oplegging straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, op grond van artikel 591a lid 2 Sv aan de gewezen verdachte uit ’s Rijks kas een vergoeding kan worden toegekend in de kosten van een raadsman, behoudens het zich hier niet voordoende geval dat – kort gezegd – de raadsman was toegevoegd. De Hoge Raad overweegt dat in ECLI:NL:HR:1973:AB3408 deze bepaling aldus is uitgelegd dat zij plaats laat voor het toekennen van een tegemoetkoming in (thans: vergoeding van) de door een gewezen verdachte geleden of verschuldigde kosten van een raadsman indien de gewezen verdachte krachtens een rechtsbijstandsverzekering op de verzekeraar een vordering tot vergoeding van die kosten heeft. De Hoge Raad oordeelt dat er geen goede grond bestaat anders te oordelen indien de gewezen verdachte op grond van een andere rechtsverhouding zo een vordering heeft op een derde, bijvoorbeeld zijn werkgever. Aan toekenning van een vergoeding staat evenmin in de weg dat de rechtsbijstandskosten door die derde worden gedragen.