Annotatie
6 juni 2018
Rechtspraak
Eendaadse of meerdaadse samenloop?
De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie medeplegen poging doodslag en openlijk geweldpleging in vereniging, is bewezenverklaard, dat het hof met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ten onrechte artikel 57 Sr en niet artikel 55 lid 1 Sr heeft toegepast. Het hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr vermeld. Het hof heeft ten aanzien van de straf onder meer overwogen dat de verdachte zich samen met in ieder geval een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededader(s) hebben het slachtoffer, een destijds 80-jarige man, onder meer meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Een naar het oordeel van het hof zeer lafhartige daad, mede in het licht van het gegeven dat het slachtoffer er slechts op uit was enkele jongens aan te spreken op het herhaaldelijk belletje trekken bij zijn woning. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het forse geweld dat tegen hem is uitgeoefend zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dat gemakkelijk tot de dood had kunnen leiden. Aldus handelende hebben de verdachte en zijn mededader(s) een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring is op heldere en indringende wijze uiteengezet welke zeer ingrijpende gevolgen het gepleegde geweld voor het leven van het slachtoffer en zijn familieleden heeft gehad. Het slachtoffer is nooit meer de oude geworden en enige tijd na het voorval overleden. Bovendien worden door feiten als de onderhavige, waarbij het geweld op de openbare weg wordt gepleegd, de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat versterkt. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan. Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD), waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde feit reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (onder meer) geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak geen andere straf kan volgen dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat een hogere straf dan in hoger beroep is geëist meer recht doet aan de ernst van de feiten.
De Hoge Raad overweegt dat de bestreden uitspraak niet inhoudt dat het hof artikel 55 lid 1 Sr (eendaadse samenloop) of artikel 56 lid 1 Sr (voortgezette handeling) toegepast heeft, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd. De Hoge Raad vat enige algemene overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115 als volgt samen.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het ‘wilsbesluit’) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met artikel 55 lid 1 Sr verwante artikel 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ – naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte – de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt. Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
De Hoge Raad overweegt dat hij in de genoemde arresten tevens heeft overwogen dat artikel 55 lid 1 Sr en artikel 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen, omdat – kort gezegd – de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen. In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat artikel 55 lid 1 Sr en artikel 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is – binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum – vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van artikel 55 lid 1 Sr en artikel 56 Sr.
De Hoge Raad overweegt dat het hof gelet op de vermelding van artikel 57 Sr als toepasselijke wetsbepaling geoordeeld heeft dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren evenwel een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, terwijl de strekking van de betreffende strafbepalingen – te weten artikel 141 Sr en artikel 287 Sr – weliswaar enigszins uiteenloopt, maar niet dusdanig dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) een verwijt wordt gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof derhalve niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat de gegrondheid van de klacht nochtans niet leidt ot de vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden ligt ver onder het strafmaximum van tien jaren dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl het hof, ook indien het bij de strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, bij de waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat het geweld openlijk is gepleegd. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.