Annotatie
17 juni 2016
Rechtspraak
Voorhanden hebben van nepvuurwapen, ‘pepperspray’- wapen en munitie.
De verdediging klacht namens verdachte, ten aanzien van wie handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie (WWM) en handelen in strijd met artikel 13 lid 1 WWM is bewezenverklaard, over de motivering van het bewezenverklaarde onder 1 en 2. Het hof heeft ten aanzien van die bewezenverklaring overwogen dat naar zijn oordeel de bewoner in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is anders, dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt. Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in zijn woning, welke woning hij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin hij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd. De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan hem toebehoorden. Dat is slechts door zijn raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door hem bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven. De Hoge Raad overweegt dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 WWM respectievelijk artikel 13 WWM vereist is dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. ECLI:NL:HR:1999:ZD1169 respectievelijk ECLI:NL:HR:1998:ZD1403). De Hoge Raad oordeelt na de vaststellingen van het hof weer te geven dat het oordeel van het hof dat onder deze omstandigheden van de verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in zijn woning niet onbegrijpelijk is.