Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
5 oktober 2016

Rechtspraak

Opgave bewijsmiddelen, artikel 359 lid 3 Sv.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal is bewezenverklaard, dat het hof wat betreft de motivering van de bewezenverklaring ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv. De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat door het stelselmatig observeren van verdachte inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Nu de stelselmatige observatie heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een wettelijke legitimatie bestond, levert dit een vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a Sv, wat maakt dat de hierdoor verkregen bewijsmiddelen onrechtmatig zijn verkregen en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof heeft dat verweer verworpen en het vonnis van de politierechter, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, met overneming van gronden bevestigd. De Hoge Raad overweegt na het aanhalen van artikel 359 lid 3 Sv dat ingevolge artikel 415 Sv in hoger beroep van toepassing is, dat de politierechter in zijn in zijn vonnis heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 tweede volzin Sv. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat hetgeen de verdediging bij de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft aangevoerd, bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat zij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Uit de bewoordingen van artikel 359 lid 3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het hof het vonnis van de politierechter niet mogen bevestigen dan onder de in artikel 423 lid 1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in artikel 359 lid 3 eerste volzin Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het ten laste gelegde (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2026, r.o. 2.3.2). De Hoge Raad oordeelt dat uit de overwegingen kan worden afgeleid dat de verdachte ter terechtzitting van de politierechter het hem ten laste gelegde heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard alsmede dat het hof het door de raadsvrouwe tot vrijspraak strekkende verweer gemotiveerd heeft verworpen. En dat de verdachte, gelet hierop, onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep.