Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
2 oktober 2020

Rechtspraak

Kwalificatie verkrachting meermalen gepleegd. Commentaar bij Hoge Raad 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1522.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie verkrachting meermalen gepleegd is bewezen verklaard, dat het hof het bewezen verklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ en ten onrechte artikel 57 Sr heeft aangehaald als een van de op de strafoplegging toepasselijke wettelijke voorschriften.

Het hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr vermeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en dienaangaande onder meer overwogen dat verdachte zich in de vroege ochtend van 14 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan het meermalen verkrachten van slachtoffer. Verkrachting is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer in een nauwe gang bij de bergruimtes onder haar woning de doorgang geblokkeerd en gedreigd haar te zullen neersteken als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde. Hierop heeft hij haar meermalen oraal en ook anaal verkracht.

Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer gedwongen om vierhonderd euro te pinnen en dat geld aan hem af te staan. Dit feit is weliswaar niet aan verdachte ten laste gelegd maar het maakt wel mede duidelijk dat het slachtoffer zich gedurende enige tijd in zeer penibele omstandigheden heeft bevonden. Het hof houdt er in de zin van ‘de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit zich heeft afgespeeld’ in strafverzwarende zin rekening mee.

Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten en de wil van zijn slachtoffer daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt. Alsof dat nog niet voldoende was heeft hij zich geld van het slachtoffer toegeëigend. Verdachte heeft aldus het slachtoffer op een grove wijze schade toegebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Dat dit ook bij het slachtoffer in de onderhavige zaak aan de orde is, blijkt uit de door haar opgestelde – en door de voorzitter ter zitting in hoger beroep voorgelezen – slachtofferverklaring. Uit deze slachtofferverklaring blijkt onder andere dat het slachtoffer jarenlang op verschillende leefgebieden ernstige hinder heeft ondervonden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte.

Uit een verdachte betreffend UJD blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.

Het LOVS heeft in het kader van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid oriëntatiepunten aangegeven waarop de strafoplegging in verkrachtingszaken gebaseerd kan worden. Het hof heeft die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt. Gezien deze oriëntatiepunten, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en gelet op het tijdsverloop zal het hof de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal enigszins matigen. De omstandigheid dat verdachte, die sinds 28 maart 2017 weer op vrije voeten is, inmiddels zonder hulp van derden over werk en een woning beschikt speelt daarbij in enige mate een strafmatigende rol. Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt 42 maanden gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal verdachte die gevangenisstraf aldus opleggen, dat het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Een fors voorwaardelijk deel is naar het oordeel van het hof nodig als stok achter de deur. Het hof ziet in het rapport van de reclassering aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden. Het hof deelt de zorg van de reclassering over de psychische gesteldheid van verdachte en ten aanzien van de mogelijke terugval in middelengebruik. Het feit dat verdachte zegt zich niets van deze ochtend te kunnen herinneren, vermoedelijk ten gevolge van middelengebruik, baart zorgen. Teneinde de risico‘s op delictgedrag en terugval in middelengebruik zoveel mogelijk te beperken, acht het hof de oplegging van deze voorwaarden noodzakelijk.

De Hoge Raad haalt artikel 242 Sr aan en overweegt dat die bepaling betrekking heeft op het dwingen tot het ondergaan van een meervoud van handelingen. Daarom heeft als uitgangspunt te gelden dat in geval van bewezenverklaring van het − gelijktijdig en op dezelfde plaats − handelen in strijd met die bepaling geen samenloopvraagstuk rijst, omdat dan sprake is van een uit de delictsomschrijving voortvloeiende enkelvoudige kwalificatie (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1113, r.o. 2.4).

De Hoge Raad overweegt, gezien de bewijsvoering van het hof,dat de bewezen verklaarde handelingen kort na elkaar en op nagenoeg dezelfde plaats hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte zich heeft ‘schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten van het slachtoffer’, daarom niet zonder meer begrijpelijk is. De klacht klaagt daarover terecht. De Hoge Raad oordeelt dat dat echter niet tot cassatie behoeft niet te leiden. Weliswaar heeft het hof het bewezen verklaarde niet zonder meer begrijpelijk gekwalificeerd als ‘meermalen gepleegd’, maar het hof heeft gelet op zijn overwegingen bij de strafoplegging kennelijk in het bijzonder het oog gehad op de omstandigheid dat de verdachte meermalen en op meerdere wijzen het lichaam van het slachtoffer seksueel is binnengedrongen. De Hoge Raad overweegt dat het hof deze omstandigheid, hetgeen het hof ook met inachtneming van hetgeen is vooropgesteld kon doen, in strafverzwarende zin in aanmerking heeft genomen. Verder ligt de door het hof opgelegde gevangenisstraf van 1260 dagen, waarvan 523 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven ver onder het strafmaximum van twaalf jaren dat van toepassing is als geen sprake is van meerdaadse samenloop.