Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
12 april 2019

Rechtspraak

Getuigenverzoeken.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen gewoontewitwassen is bewezen verklaard, dat het hof verzuimd heeft te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen. De klachten klagen in dat verband over het horen van betrokkenen 1, 2, 3 en 4 en betrokkenen 7 en 8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, in:

‘Beginsaldo:

Uit het feit dat cliënt in 2005 (tot en met juni 2006; in tegenstelling tot rest van 2006 en 2007) geen contante opnamen heeft gedaan kan genoegzaam worden afgeleid dat hij op 1 januari 2005 de beschikking had over contanten.

Zie bijvoorbeeld (a contrario): ECLI:RBGEL:2013:3273:

“daarbij komt dat veroordeelde in november 2006 nog een contant bedrag heeft opgenomen van zijn bankrekening van € 890,=. Kennelijk had veroordeelde dat bedrag nodig om iets te betalen. Zou veroordeelde op dat moment nog over contant geld beschikken, dan ligt het voor de hand dat hij dit had aangewend voor de bewuste betaling in plaats van geld op te nemen van zijn bankrekening.”

Idem ECLI:NL:RBLIM:2013:12131 en ECLI:NL:RBMNE:2013: 3361:

“het contante beginsaldo per 1 januari 2006 kan worden gesteld op nihil, omdat op 16 december 2005 en op 6 januari 2006 bedragen contant zijn opgenomen, hetgeen niet zou hoeven wanneer contant geld beschikbaar was.”

Zie ook fiscale rapportages: winst in 2003 gesteld op € 102.000 en in 2004 op € 65.000,= Voorts blijkt van aanschaf Mercedes in juni 2003 voor een bedrag van € 33.320,= Zie voorts, bijlagen:

a. kwitantie, akte schuldbekentenis/lening: 80.000,= dollar;

b. van [A]: € 10.000,= contant ontvangen in augustus 2004.

c. Verkoop van onderneming: ad € 15.000,=, contant ontvangen in de periode eind juli 2004 tot 1 januari 2005

Genoegzaam aannemelijk gemaakt dat sprake was van beschikbaarheid over substantiële, althans genoegzame contanten per 01/01/05

Subsidiair:

Indien en voor zover niet genoegzaam: (derhalve: voorwaardelijk) verzoek tot het horen van de daarbij betrokken personen als getuigen: betrokkene 1; alsmede haar echtgenoot betrokkene 2; alsmede betrokkene 3 van de onderneming alsmede betrokkene 4.

Nota van betrokkene 7 ad € 1.680,= is ten onrechte opgenomen in deze staat; immers heeft betrekking op het (op de nota vermelde) adres, niet zijnde de woning van cliënt: (derhalve) ook niet ten laste van hem gekomen. Overigens staat op de nota een totaalbedrag van € 3.500,=: dat zou echter volledig niet zijn voldaan (dus ook niet een deel daarvan): zie verklaring betrokkene 7 d.d. 8 februari 2008.

Voorwaardelijk verzoek (onder de voorwaarde: indien niet genegeerd in opstelling): als getuige horen van de beide betrokkenen 7 en 8”.

Het hof heeft, voor zover voor de beoordeling van de klachten van belang, overwogen dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat veroordeelde op 1 januari 2005 de beschikking had over substantiële, althans genoegzame contanten. Daartoe heeft de verdediging onder meer een kwitantie uit 1998 van $ 80.000 overgelegd. Het hof volgt de verdediging niet in haar betoog. Het hof ziet immers geen relatie tussen de kwitantie van 2 november 1998 en het beginsaldo van de kasopstelling per 1 januari 2005, ruim zes jaar later. Nu veroordeelde op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat er van een ander beginsaldo dient te worden uitgegaan zal het hof uitgaan van een nihil beginsaldo. Ten aanzien van de nota van betrokkene 7 overweegt het hof dat de stelling van de verdediging dat op de ongedateerde factuur (pagina 2335) ad € 3.500 een adres van de debiteur staat vermeld, op welk adres veroordeelde destijds niet woonde, verworpen wordt omdat het hof doorslaggevende betekenis toekent aan de tenaamstelling van de factuur (veroordeelde). Daar komt nog bij dat betrokkene 7, op 8 februari 2008 als verdachte door de politie verhoord, bij herhaling spreekt over betrokkene, waarmee hij kennelijk veroordeelde bedoelt, en hij verklaart: ‘Ik heb hem (betrokkene) gevraagd hoe het dan zat met de factuur van 3.500 euro.’ (pagina 2660), waarmee hij, aldus het hof, genoemde ongedateerde factuur bedoelt. De stelling dat veroordeelde dat factuurbedrag niet heeft voldaan wordt verworpen. Weliswaar verklaart betrokkene 7 over deze factuur als hiervoor vermeld, maar vervolgt zijn verklaring uitsluitend met verwijzingen naar een leenovereenkomst tussen hem en betrokkene d.d. 12 september 2007, welke lening ad € 1.500 kennelijk is aangegaan in verband met de bestelling van een computer, terwijl de factuur in kwestie betrekking heeft op het herbouwen van een woonhuis en een tuin. Bij deze stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat veroordeelde meergenoemde factuur niet heeft voldaan.

De Hoge Raad overweegt dat de verzoeken verzoeken zijn tot het horen van getuigen als bedoeld in artikel 315 Sv jo. artikel 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op deze verzoeken was vereist. Dat geldt ook voor zover de verzoeken voorwaardelijk zijn gedaan, nu de daaraan gestelde voorwaarden zijn vervuld. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch de bestreden uitspraak houdt een beslissing in op deze verzoeken. De Hoge Raad overweegt dat dat verzuim ingevolge artikel 330 Sv jo. artikel 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.