Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
15 november 2018

Rechtspraak

‘Beïnvloeden’ van een getuige als bedoeld in artikel 285a lid 1 Sr.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie beïnvloeden van een getuige als bedoeld in artikel 285 Sr is bewezenverklaard, dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv verzuimd heeft in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat geen sprake is geweest van het ‘beïnvloeden’ van een getuige als bedoeld in artikel 285a Sr. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de bewijsmiddelen.

De pleitnotitie van de verdediging gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, in dat de rechtbank overwogen heeft dat verdachte vanuit de penitentiaire inrichting (PI) heeft gebeld met de getuige. De getuige zei dat hij zich er niet mee wilde bemoeien. Verdachte zei wat hij moest zeggen en goed moet praten. De rechtbank stelt vast dat uit het gesprek valt af te leiden dat verdachte de getuige wilde bewegen te komen getuigen, terwijl de getuige had aangegeven dit niet te willen. Ten tweede stelt de rechtbank vast dat de getuige voorgezegd is wat hij moest zeggen. Het is niet doorslaggevend of de bewoordingen intimiderend waren voor de getuige. De rechtbank acht daarbij van belang dat de getuige tegen de politie heeft verklaard dat hij nu de waarheid kon vertellen en dit bij de politierechter niet heeft gedaan, omdat verdachte en diens familie in de zittingszaal aanwezig waren. Van belang is om te weten waarom de getuige dit zegt. Immers, hij was opgeroepen door de advocaat om te komen. Als hij niet zou komen, zou hij gedagvaard kunnen worden. Dat hij daartoe aangemoedigd is, doet aan die uiteindelijke wettelijke verplichting niet af en heeft diens verklaringsvrijheid niet beïnvloed of kunnen beïnvloeden. Bovendien blijkt uit de rest van het gesprek ook niet dat hij gepersisteerd heeft niet te willen komen. Uit de getapte gesprekken blijkt ook niet dat de getuige op enig moment weerzin heeft getoond of heeft geuit dat hetgeen de verdachte met hem besprak onjuist zou zijn. Alleen maar dat hij zich er niet in wilde mengen. Maar dit moet gezien worden dat hij omgaat met zowel de betrokkene als met de verdachte en geen partij wil kiezen. Dat de verdachte op de zitting was, is niet verwonderlijk, hij moest als verdachte voorkomen vanuit een detentiesituatie en had geen gelegenheid met de getuige vooraf of tijdens de zitting met de getuige te communiceren. Dat zijn familie er was, was kennelijk uit belangstelling, verraste ook verdachte zelf, maar het zegt niets over de betrokkenheid van verdachte daarbij, laat staan dat die familie de getuige daar naartoe (gedwongen) begeleid heeft op verzoek van verdachte. Het enige dat resteert zijn de bewoordingen die gebruikt zijn in het telefoongesprek. De wijze van spreken is beslist niet alledaags, maar onder elkaar gewoon gebruikelijke straattaal, zodat de voor de buitenstaander wellicht enigszins beledigende of onfatsoenlijke woorden, geen bijdrage leveren of hebben geleverd aan de inperking van de uitingsvrijheid van de getuige. Dan gaat het er tot slot nog om of verdachte dingen heeft (voor)gezegd, met de bedoeling dat de getuige die bewoordingen, in strijd met de waarheid, dan wel wat de getuige zelf zou willen zeggen, zou herhalen bij de rechter. De bewoordingen die verdachte heeft gebruikt zijn in zijn visie in overeenstemming met de waarheid geweest en aldus kan op dit onderdeel niet zonder meer aangenomen worden dat hij de getuige in strijd met de waarheid heeft willen laten verklaren. Hierbij wordt aangetekend dat hij ook vrijgesproken is.

Dan de vraag of verdachte de getuige in strijd heeft willen laten verklaren met wat de getuige zou willen gaan zeggen. Uit het telefoongesprek blijkt alleen maar dat verdachte verbolgen was over zijn detentie en daarbij zijn eigen standpunt, dat hij geen mes had, heeft voorgehouden. Hij wilde dat de getuige zou verklaren bij de rechter en hoopte dat hij dan snel vrijgelaten zou worden. Verdachte wist niet dat en wat de getuige zou gaan verklaren en ging ervan uit dat dat niet anders zou zijn dan wat hij vertelde. Van voorzeggen, zodat anders verklaard zou worden is dan ook geen sprake. Bovendien weet verdachte dat de telefoons in de PI massaal afgeluisterd worden en zou hij natuurlijk nooit op deze wijze een getuige ‘bewerken’ om in zijn, voordeel te verklaren. Het moet ervoor gehouden worden dat er geen sprake is geweest van beïnvloeding. Getuige verklaart uit zichzelf dat verdachte niets gedaan heeft (‘Je hebt niks gedaan gek’) en de betrokkene een hoerenzoon en een verrader is. Bij de politie verklaart hij later dat hij nergens over gelogen heeft, maar alleen dat verdachte weliswaar kennelijk ook een mes had, maar dat toen verdachte achter betrokkene aan rende verdachte het mes heeft weggegooid in de poort. Maar daarmee spreekt hij nog niet onwaar bij de politierechter omtrent verdachtes eventuele bezit van een mes, nu daaromtrent blijkens het proces verbaal kennelijk geen vragen zijn gesteld. Bovendien blijft de essentie van de verklaring overeind dat ten tijde van de ruzie tussen betrokkene en verdachte, verdachte niet in het bezit was van een mes en betrokkene wel. Bij de politie neemt hij dit uitdrukkelijk ook niet terug. De raadsman haalt de conclusie uit ECLI:NL:HR:2008:BC5961 aan en stelt dat de verdachte moet worden vrijgesproken.

De Hoge Raad haalt artikel 285a lid 1 Sr en de relevante passage uit de wetsgeschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van deze bepaling bij de wet van 11 november 1993, Stb. 1993, 603, aan, en overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2016:2908 heeft overwogen dat de strafbaarstelling van artikel 285a lid 1 Sr tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen strekt (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AT7093). Van ‘beïnvloeden’ in de zin genoemde bepaling is derhalve sprake indien de in deze bepaling omschreven uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC7910). De Hoge Raad overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is geweest van ‘beïnvloeden’ in de zin van artikel 285a lid 1 Sr, de strekking van de in die delictsbepaling bedoelde uiting onder meer van belang is. Indien deze uiting slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij – met name door bemoeienis met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) die verklaring – de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van ‘beïnvloeden’. Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben, bijvoorbeeld doordat een persoon wordt ontmoedigd een belastende verklaring af te leggen of wordt aangemoedigd een ontlastende verklaring af te leggen. Van ‘beïnvloeden’ kan daarbij ook sprake zijn indien de uiting ertoe strekt dat een persoon geen verklaring tegenover een rechter of een ambtenaar zal afleggen. In deze gevallen is immers telkens de vrijheid van de (potentiële) getuige in het geding om naar waarheid of geweten een verklaring af te leggen. Voor ‘beïnvloeden’ in de zin van artikel 285a lid 1 Sr hoeft niet vast te komen staan dat de uiting van de verdachte ertoe strekte een persoon te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a lid 1 Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof afgeweken is van hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de omstandigheid dat geen sprake is geweest van het ‘beïnvloeden’ van een getuige als bedoeld in artikel 285a Sr. De redenen die daartoe hebben geleid, liggen besloten in de bewijsvoering van het hof. Daaruit blijkt dat – anders dan door de raadsman is aangevoerd – de mondelinge uitingen van de verdachte zich niet beperkten tot het aandringen op het afleggen van een verklaring, maar ook sturende bemoeienis met de inhoud van die verklaring betroffen. Daarbij is van belang dat voor zover het verweer en het middel steunen op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van een op artikel 285a Sr gestoelde tenlastelegging is vereist dat komt vast te staan dat de beïnvloeding van de verdachte ertoe strekte de ander te bewegen een onware verklaring af te leggen, wordt uitgegaan – gelet op hetgeen is vooropgesteld – van een eis die het recht niet stelt.