Annotatie
8 november 2018
Rechtspraak
Betekening van de appèldagvaarding.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bij verstek door de politierechter poging medeplegen diefstal met braak is bewezenverklaard, dat geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het kantooradres van de raadsman is verzonden. Het hof heeft overwogen dat de verdachte geen schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend en evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren heeft opgegeven. De verdachte wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
De Hoge Raad overweegt dat zich bij de stukken (i) een akte instellen rechtsmiddel, (ii) een bij deze akte gevoegde fax, inhoudende de opgave van het kantooradres van de raadsman voor toezending van de akte, (iii) drie akten van uitreiking betreffende een dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om ter terechtztting van het hof te Den Haag te verschijnen en (iv) een ID-staat SKDB inhoudende dat de verdachte is ‘Vertrokken onbekend waarheen’, bevinden. De Hoge Raad haalt overweging 2.6 in ECLI:NL:HR:2017:3190 aan en overweegt dat de opgave van het kantooradres van de raadsman ‘voor toezending van de akte en de appeldagvaarding’ in het onder (ii) genoemde faxbericht als de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appèldagvaarding als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv geldt. De Hoge Raad oordeelt dat zich in deze zaak echter niet de in die wetsbepaling voorziene situatie dat na het instellen van hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen is uitgereikt aan een medewerker ter griffie, heeft voorgedaan. Het kantooradres van de raadsman dat wordt genoemd in het onder (ii) genoemde faxbericht geldt niet als adres als bedoeld in artikel 588a, eerste lid onder c, Sv (ECLI:NL:HR:2015:3320). De Hoge Raad overweegt dat in deze zaak, gelet op de onder (iii) genoemde gegevens, zich het specifieke geval voordoet dat de appèldagvaarding op de voet van artikel 588 lid 1 sub b onder 3° Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in de BRP en niet is gedetineerd in Nederland en geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof daarom bij afwezigheid van de verdachte en een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling had mogen nemen dan nadat een afschrift van de appèldagvaarding was verzonden naar het onder (ii) vermelde faxbericht genoemde kantooradres van de raadsman.