Annotatie
19 september 2018
Rechtspraak
Meineed.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie meineed is bewezenverklaard, dat de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte als getuige ‘onder ede’ de in de bewezenverklaring weergegeven valse verklaringen heeft afgelegd, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, nu het bewijs dat de verdachte tijdens het getuigenverhoor van 8 juni 2015 bij de rechter-commissaris is beëdigd ontbreekt. Het hof overweegt dat op 20 januari 2012 het strafrechtelijk onderzoek ‘Lombok’ is gestart, op die datum is de door de verdachte gehuurde woning te Dordrecht betreden. In het kader van dat onderzoek werden twee mannen, verdacht van het voorhanden hebben, verpakken en verhandelen van verdovende middelen in die woning. De verdachte is aanvankelijk ook vervolgd voor deze zaak, maar is door de rechtbank vrijgesproken. De verdachte is vervolgens op 8 juni 2015 onder ede als getuige bij de rechter-commissaris gehoord in de strafzaak tegen een van de mannen. Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2015 blijkt voldoende dat verdachte als getuige was beëdigd. Dat zij vervolgens geweigerd heeft de verklaring te ondertekenen, doet daar niet aan af. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2017 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
‘Vaststelling van de eed/belofte ontbreekt in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2015. De enige verwijzing naar de belofte die verdachte zou hebben afgelegd tijdens het getuigenverhoor van 8 juni 2015 is de volgende tekst: “U houdt mij voor dat ik nu een andere verklaring afleg dan dat ik bij de politie heb gedaan en dat u om die reden op verzoek van de officier van justitie mij zult beëdigen. Ik heb op uw verzoek zojuist de belofte afgelegd.” Het proces-verbaal maakt verder geen melding van de beëdiging van de getuige. Het relateert alleen aan de verklaring van de getuige over een afgelegde belofte. In de eerste geciteerde zin verklaart de getuige dat de rechter-commissaris de getuige zal beëdigen. De tweede zin verklaart dat getuige op verzoek van de rechter-commissaris de belofte heeft afgelegd. Het proces-verbaal relateert niet zelfstandig aan het feit dat de belofte is afgelegd als in: “De getuige legt de belofte af.” Om tot het wettige bewijs te komen van het feit dat de getuige de belofte heeft afgelegd, is een verwijzing daarnaar in de verklaring van de getuige niet toereikend. Het beëdigen van een getuige bij een getuigenverhoor door de rechter-commissaris is niet alleen een omstandigheid die tijdens het verhoor niet ongemerkt passeert, maar het onder ede stellen van de getuige is een handeling waar het recht gevolgen aan verbindt. Als het proces-verbaal van de rechter-commissaris niet zelfstandig refereert aan die beëdiging, is het bewijs dat die beëdiging heeft plaatsgevonden, op basis van dat proces-verbaal van getuigenverhoor niet aanwezig. De verwijzing naar de belofte in het proces-verbaal door de getuige, van wie de juistheid van die verklaring door het openbaar ministerie wordt betwist, lost die leemte in het bewijs van het hebben plaatsgevonden van die beëdiging niet op. De passage waarin de verwijzing door de getuige (thans verdachte) voorkomt in het proces-verbaal van getuigenverhoor, wordt door het openbaar ministerie zelfs aan cliënte tenlastegelegd als een verklaring die in strijd met de waarheid is afgelegd. Op basis van het ontbreken van het bewijs dat verdachte tijdens het getuigenverhoor is beëdigd, dient vrijspraak van het tenlastegelegde feit te volgen.’
De Hoge Raad overweegt dat het hof kennelijk de in het proces-verbaal van de rechter-commissaris opgenomen verklaring van de verdachte aldus heeft uitgelegd dat de vermelding ‘u houdt mij voor dat ik nu een andere verklaring afleg dan dat ik bij de politie heb gedaan en dat u om die reden op verzoek van de officier van justitie mij zult beëdigen’, en ‘ik heb op uw verzoek zojuist de belofte afgelegd’ bezwaarlijk iets anders kan betekenen dan dat de in de bewezenverklaring weergegeven verklaringen van de verdachte zijn afgelegd nadat zij op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de rechter-commissaris de belofte heeft afgelegd de waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen en oordeelt dat die uitleg niet onbegrijpelijk is.