Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
19 september 2018

Rechtspraak

Opgave bewijsmiddelen bij bekennende verdachte.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie overtreding van artikel 163 lid 6 WVW 1994 is bewezenverklaard, over schending van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Sv, nu de verklaring van de verdachte niet als een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis kan worden aangemerkt en het hof derhalve ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het door het hof tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van verhoor van de verdachte houdt, voor zover van belang, het volgende in:

‘Ik weet waar ik van verdachte word. Ik zie af van het recht op bijstand van een raadsman en ik weet dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Je bent vannacht aangehouden ter zake van rijden onder invoed. Wij verdenken jou ervan dat je met verdovende middelen hebt gereden. We willen jou een aantal vragen hierover stellen, wil jij deze beantwoorden? Nee, om het feit dat ik geen drugs meer gebruik, en jullie mij zoeken. Ik sta onder strakke controle bij de Jelinek en daar worden vaak urine testen uitgevoerd en die zijn allemaal schoon. Ik heb het drugs gebruik achter mij gelaten, ik heb een hoogzwangere vriendin thuis zitten, ik weet wel beter. Mijn gedrag waarvan jou collega's denken dat ik gebruik, komt door mijn ADHD, waarvoor ik bij de psychiater loop. Ik weiger om een naald in me te laten steken, en daarom bloed te laten afnemen. Het bewijst overigens niets omdat drugs dagen lang in je bloed te zien is. Ik wil mijn verklaring niet ondertekenen.’

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:

‘De raadsvrouw deelt op verzoek van de voorzitter mede – zakelijk weergegeven – : U noemt het vonnis van de politierechter en vraagt mij naar de reden van het hoger beroep. Het gaat om de strafmaat. De raadsvrouw voert het woord tot verdediging – zakelijk weergegeven –: Bewijstechnisch valt er weinig eer aan deze zaak te behalen. Het gaat mijn cliënt met name om de opgelegde geldboete. Er is een geldboete conform de richtlijn opgelegd en dat levert deze straf op. Los van de persoonlijke omstandigheden, is in deze zaak onvoldoende rekening gehouden met het enorme tijdsverloop en artikel 63 Sr. Mijn cliënt heeft een enorm strafblad, maar voor rijden onder invloed kan hij gelijk gesteld worden aan een first offender. Hij is sindsdien ook niet meer in aanraking geweest met politie en justitie voor dergelijke feiten. Ik verzoek uw hof bij bewezenverklaring een lagere geldboete op te leggen. Bij oplegging van een gevangenisstraf is mijn cliënt nog veel verder van huis.’

De Hoge Raad haalt artikel 359 lid 3 Sv dat ingevolge artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, aan en overweegt dat die bepaling aldus moet worden verstaan dat slechts met een opgave van de bewijsmiddelen kan worden volstaan indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de – in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen – uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AX5776). De enkele omstandigheid dat de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op één of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appèl met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1342). De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van artikel 359 lid 3 tweede volzin Sv gelet op het vorenstaande niet onbegrijpelijk is, mede in aanmerking genomen de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep waaruit blijkt dat de verdediging de in het vonnis van de politierechter opgenomen bewezenverklaring en bewijsvoering niet heeft bestreden en te kennen heeft gegeven dat de verdachte in hoger beroep is gekomen wegens de strafmaat. Anders dan in de klacht wordt aangevoerd, doet de omstandigheid dat de verdachte tegenover de politie ook heeft verklaard dat hij geen drugs meer gebruikt daaraan niet af.