Annotatie
3 april 2019
Rechtspraak
Overtreding van artikel 9 lid 2 WVW 1994.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie overtreding van artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is bewezen verklaard, over de motivering van de bewezenverklaring.
Het hof heeft de bewezenverklaring doen berusten op een proces-verbaal van de Politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 9 december 2016 door de hoofdagent van politie, met bijlagen, bestaande uit een in wettige vorm opgemaakt proces-verbaal en een geschrift, een proces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaringen en bevindingen van de verbalisanten: Op 27 oktober 2016 reed ik, over de A16, bij Prinsenbeek. Ik zag dat verdachte aldaar een personenauto Opel Astra bestuurde.
Ter controle op de juiste naleving van de bij - of krachtens de WVW1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie B. Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
Uit het geautomatiseerde systeem van de politie bleek dat het rijbewijs van verdachte op 7 oktober 2010 ongeldig is verklaard.
De verdachte verklaarde: “ik heb vastgezeten en heb destijds mijn rijbewijs ingeleverd en daarna 3 jaren niet gereden. Ik heb mijn rijbewijs teruggekregen van het CBR”, een geschrift, zijnde een besluit van 30 september 2010 van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, voor zover inhoudende dat in het besluit van 14 juli 2010 het CBR de verdachte, een onderzoek heeft opgelegd naar zijn geschiktheid. U heeft de kosten van dit onderzoek niet of niet op tijd betaald. Hierbij delen wij mee welk besluit wij hierop hebben genomen en een Besluit, luidende: Uw rijbewijs is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit (het hof begrijpt aldus: met ingang van 7 oktober 2010), in onderlinge samenhang beschouwd.
De Hoge Raad overweegt met de advocaat-generaal dat de klacht in het bijzonder klaagt dat het hof bewezen verklaard heeft (i) dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en (ii) dat na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven. De Hoge Raad oordeelt dat dit tweede onderdeel inderdaad niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan dit niet zonder meer worden afgeleid uit de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte dat hij zijn (eerder door hem ingeleverde) rijbewijs van het CBR heeft teruggekregen. De klacht is daarmee gegrond en deze gegrondheid moet tot cassatie leiden. De Hoge Raad overweegt met de advocaat-generaal dat de klacht daarmee voor het overige geen bespreking meer behoeft. De wetenschap dat het vereiste rijbewijs ongeldig is verklaard, kan volgens inmiddels bestendige rechtspraak van de Hoge Raad niet zonder meer kan worden gebaseerd op het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens – kort gezegd – autorijden terwijl het daarvoor vereiste rijbewijs ongeldig is verklaard. Ook aan de wetenschap van een dergelijke onherroepelijke veroordeling kan niet zonder meer de wetenschap worden verbonden van de feiten ter zake waarvan de verdachte onherroepelijk is veroordeeld, ook niet indien de verdachte de straf heeft ondergaan.