Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
19 december 2018

Rechtspraak

Cassatie in het belang der wet: recht slachtoffer op kennisneming stukken bij uitblijven vervolging.

De advocaat-generaal klaagt in het belang der wet en stelt de vraag aan de orde of het slachtoffer van een strafbaar feit, bij het uitblijven van vervolging, op grond van artikel 51b lid 1 Sv recht heeft om met het oog op het doen van beklag als bedoeld in artikel 12 Sv kennis te nemen van stukken die betrekking hebben op het onderzoek naar aanleiding van dat strafbaar feit. De rechter-commissaris heeft die vraag ontkennend beantwoord, de klacht beantwoordt die vraag bevestigend.

Uit het aan de Hoge Raad in het kader van de onderhavige vordering ter beschikking gestelde dossier blijkt dat:

i. K. Valkeneers, advocaat, namens betrokkene bij brief van 22 mei 2012 aan de officier van justitie, heeft gesteld dat de vader van de betrokkene, op 17 april 2012 te Tilburg door moord om het leven is gekomen en zij heeft verzocht om ‘afschrift van alle stukken die betrekking hebben op deze strafzaak’ in verband met de (nog te volgen) strafrechtelijke procedure waarbij cliënt zich als benadeelde partij wenst te voegen;

ii. mr. Valkeneers bij brief van 15 oktober 2013 aan de officier van justitie haar onder i genoemde brief opnieuw onder de aandacht heeft gebracht en om een spoedige reactie verzocht;

iii. mr. Valkeneers op 5 november 2013 bij de rechter-commissaris een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de (feitelijke) onthouding van de processtukken, onder verwijzing naar artikel 32 lid 4, 51b lid 6 en 51d Sv;

iv. de officier van justitie bij brief van 13 november 2013 aan mr. Valkeneers meegedeeld heeft dat het onderzoek naar het overlijden van de vader van betrokkene op 17 april 2012 te Tilburg en de daaraan voorafgegane schietpartij geen resultaat heeft opgeleverd en dat er geen strafdossier is opgemaakt;

v. de officier van justitie in een schriftelijke reactie van 17 november 2013 op het onder iii bedoelde bezwaarschrift zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van processtukken nu het opsporingsonderzoek niet heeft geleid tot een procesdossier ten behoeve van de verdere vervolging van (een) verdachte(n);

vi. bij de thans bestreden beschikking de rechter-commissaris het onder iii bedoelde bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard. Deze beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in dat de vader van de betrokkene op 17 april 2012 te Tilburg als gevolg van een misdrijf is overleden. Naar aanleiding daarvan is destijds een (grootschalig) opsporingsonderzoek gestart. Dit onderzoek heeft niet geleid tot oplossing van de strafzaak.

Thans verzoekt de betrokkene – onder meer onder verwijzing naar artikel 51b lid 1 Sv jo. artikel 51d Sv – om verstrekking van, dan wel inzage in de processtukken. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn (art. 149a lid 2 Sv).

Uit de door de officier van justitie verstrekte informatie valt af te leiden dat er geen verdachte(n) bekend is/zijn geworden tijdens het grootschalige opsporingsonderzoek, zodat de officier van justitie niet tot vervolging heeft kunnen overgaan. De rechter-commissaris is van oordeel dat de betrokkene – als nabestaande en als benadeelde partij – in beginsel recht heeft op verstrekking van of inzage in de voor hem relevante processtukken. Nu echter in het onderhavige geval de officier van justitie niet tot vervolging heeft kunnen overgaan, is naar het oordeel van de rechter-commissaris geen sprake van processtukken waarvan de verstrekking of inzage kan worden verzocht. De rechter-commissaris zal het namens de betrokkene ingediende bezwaarschrift dan ook ongegrond verklaren.

De Hoge Raad haalt artikel 12 lid 1 Sv, zoals dat luidde ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking, artikel 12f Sv, artikel 51ac lid 1, 2 en 3 Sv, dat in werking is getreden op 1 april 2017, artikel 51b Sv, artikel 187d Sv, artikel 6 en 11 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57) en de relevante passages uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 8 maart 2017, houdende implementatie van Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315), Stb. 2017, 90, in werking getreden op 1 april 2017 (Kamerstukken II 2014/15, 34236, 3, p. 28-29 en 56-58) aan en overweegt dat kennisneming van stukken bij het uitblijven van vervolging voor het slachtoffer (waaronder ingevolge thans art. 51a Sv mede worden begrepen bepaalde nabestaanden van een slachtoffer wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door het strafbaar feit) in het bijzonder van belang kan zijn met het oog op de beoordeling van zijn mogelijkheid om op de voet van artikel 12 Sv beklag te doen bij het gerechtshof. Ten behoeve van het slachtoffer dat de mogelijkheid van het doen van zo een beklag wil onderzoeken, bepaalt artikel 51ac lid 3 Sv dat het slachtoffer op zijn verzoek ‘voldoende informatie’ ontvangt om te beslissen of hij beklag zal doen bij het gerechtshof.

Daarnaast volgt uit artikel 51ac lid 2 Sv dat het slachtoffer ook afgezien van het doen van beklag recht heeft op informatie over de zaak naar aanleiding van het strafbaar feit waarvan hij slachtoffer is. Voorts bepaalt artikel 12f Sv dat het slachtoffer in het kader van die beklagprocedure kennis kan nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze voorziening strekt ertoe degene die op de voet van artikel 12 lid 1 Sv schriftelijk beklag doet, in staat te stellen het daarin ingenomen standpunt tijdens deze procedure (nader) te onderbouwen. De voorzitter van het gerechtshof beslist over de kennisneming indien daarom wordt verzocht. De voorzitter kan op grond van artikel 12f lid 2 Sv bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend. Deze wettelijke regeling waarborgt dat het slachtoffer voldoende mogelijkheden heeft om zich te informeren over de wenselijkheid en haalbaarheid van het doen van beklag als bedoeld in artikel 12 Sv en om in een dergelijke beklagprocedure zijn belangen te (doen) behartigen. Noch het belang van het slachtoffer, noch artikel 6 en 11 Richtlijn 2012/29/EU en de wetsgeschiedenis, brengen mee dat artikel 51b Sv aldus moet worden uitgelegd dat het slachtoffer aan die bepaling het recht kan ontlenen om met het oog op het doen van beklag als bedoeld in artikel 12 Sv kennis te nemen van stukken als bedoeld in de de de advocaat-generaal aan de orde gebrachte vraag.

De Hoge Raad overweegt dat daarbij komt dat ingevolge artikel 51b lid 1 Sv een verzoek tot kennisneming van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn, moet worden ingediend bij de officier van justitie. Op grond van het derde lid van artikel 51b Sv kan de officier van justitie deze kennisneming door het slachtoffer weigeren als de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien de officier van justitie dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d lid 1 Sv vermelde belangen. Het gaat bij die belangen uitsluitend om het voorkomen van ernstige overlast voor een getuige, van ernstige belemmering van een getuige in de uitoefening van zijn ambt of beroep, van schade aan een zwaarwegend opsporingsbelang en van schade aan het belang van staatsveiligheid. Dit brengt mee dat aan een bevestigende beantwoording van genoemde vraag het nadeel is verbonden dat in gevallen waarin (nog) geen vervolging plaatsvindt, niet goed valt te begrenzen welke – mogelijk zeer gevoelige – informatie uit het opsporingsdossier voor kennisneming aan het slachtoffer beschikbaar dient te worden gesteld. De limitatieve, en in vergelijking met die genoemd in artikel 12f lid 3 Sv restrictievere weigeringsgronden van artikel 51b lid 3 Sv bieden immers niet in alle situaties voldoende aanknopingspunten voor die begrenzing. De Hoge Raad oordeelt dat dit alles ertoe leidt dat de gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord. Anders dan de klacht betoogt, is hier geen sprake van een verkeerde uitleg van artikel 51b Sv. Daarom faalt de klacht. De omstandigheid dat het ten tijde van de bestreden beschikking geldende wettelijke regime anders was vormgegeven dan in de hiervoor besproken huidige wettelijke regeling, leidt niet tot een andere uitkomst.