Annotatie
12 september 2018
Rechtspraak
Cassatie in het belang der wet artikel 90 Sv.
De advocaat-generaal heeft beroep in cassatie in het belang der wet ingediend. De advocaat-generaal klaagt over schending van het recht door het hof ‘door artikel 90 Sv aldus uit te leggen dat bij de in het eerste lid genoemde maatstaf (“gronden van billijkheid”) zonder nadere toelichting de LOVS-afspraken over de berekening van het aantal dagen dat bij de schadevergoeding in acht wordt genomen worden genegeerd en daar zonder enige toelichting structureel van wordt afgeweken’. De advocaat-generaal voert als aanleiding voor deze vordering de in de praktijk bestaande verschillen in de rechtspraak van de gerechtshoven bij de berekening van het aantal dagen voorarrest dat in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van schadevergoeding als bedoeld in artikel 89 Sv aan. ‘Het verschil van inzicht is niet afhankelijk van een enkele raadsheer in één van de colleges, omdat het al jarenlang bestaat en een generatie raadsheren heeft overleefd. De rechtseenheid is hiermee in het geding en het is, naar ik meen te moeten constateren, niet mogelijk gebleken het verschil van inzicht binnen het verband van het LOVS op te lossen. Opmerking verdient dat er dus wel een LOVS afspraak bestaat, maar dat één van de hoven te weten het hof Den Bosch zich naar besloten ligt in de hier bestreden beslissing van dat hof daarvan al jaren lang distantieert. Dat is uit de openbaar gemaakte afspraak van het LOVS niet duidelijk nu daarin enig voorbehoud ontbreekt. Er bestaat geen goede reden waarom degenen die voorarrest hebben ondergaan in het ressort Den Bosch volgens een andere systematiek worden beoordeeld dan zij die het voorarrest elders in Nederland hebben ondergaan.’
De bestreden beschikking waarin het het hof het op de voet van artikel 89 Sv gedane verzoek tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die de verzoeker heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, heeft toege toegewezen, houdt – voor zover in cassatie van belang – het volgende in: ‘Toekenning van schadevergoeding heeft plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Uitgangspunt dient te zijn dat, zoals in artikel 89 Sv e.v. wordt bepaald, de rechter een vergoeding toekent voor geleden schade en dat de toekenning van de schadevergoeding plaatsvindt op gronden van billijkheid. Ook op de laatste dag die de gewezen verdachte in detentie doorbrengt wordt hij nog geconfronteerd met zijn vrijheidsbeneming en lijdt hij tengevolge daarvan schade. Derhalve komt de laatste dag die verzoeker in detentie heeft doorgebracht eveneens voor vergoeding in aanmerking.’
De Hoge Raad haalt artikel 89 lid 1 Sv en artikel 90 lid 1 Sv, aan en overweegt dat noch in artikel 90 lid 1 Sv noch in enige andere wetsbepaling geregeld is volgens welke maatstaf het aantal dagen moet worden berekend dat in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van de schadevergoeding als bedoeld in artikel 89 Sv. Wel zijn daarover in het kader van het LOVS afspraken gemaakt. Deze afspraken vormen evenwel geen recht in de zin van artikel 79 RO, reeds omdat deze niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AE8838 t.a.v. de oriëntatiepunten voor de straftoemeting). De rechter is dan ook niet gebonden aan die afspraken. De Hoge Raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat het hof de door het LOVS afgesproken maatstaf niet pleegt toe te passen, niet meebrengt dat zijn uitleg van de in artikel 90 lid 1 Sv genoemde ‘gronden van billijkheid’ onjuist is. De Hoge Raad oordeelt dat hier, anders dan de klacht betoogt, dus geen sprake is van een verkeerde uitleg van artikel 90 Sv. De Hoge Raad overweegt dat opmerking verdient dat volgens artikel 90 lid 1 Sv toekenning van een vergoeding van de in artikel 89 lid 1 Sv bedoelde schade plaatsvindt indien daartoe – kort gezegd – gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de vaststelling van die schadevergoeding zal vaak rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat de verzoeker zowel een deel van de eerste dag als een deel van de laatste dag van de vrijheidsbeneming daadwerkelijk in detentie heeft doorgebracht. Uit een oogpunt van praktische hanteerbaarheid laat zich dan licht een vuistregel denken waarin die beide dagdelen samen worden geteld als één dag, welke vuistregel nochtans ruimte laat voor afwijkingen wanneer de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Aangezien het een onderwerp betreft dat in het domein van de feitenrechter ligt, is het niet aan de Hoge Raad om die vuistregel vast te stellen, al is het gelet op het belang van eenvormige rechtstoepassing wenselijk dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.