Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 januari 2019

Rechtspraak

Verstoring gemeentevergadering Zeist.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen verstoring van de gemeenteraadsvergadering Zeist en medeplegen van wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen is bewezen verklaard, dat het hof ten onrechte het verweer dat de vordering gedaan door de griffier van de gemeenteraad niet een vordering van de ‘bevoegde’ ambtenaar als bedoeld in artikel 139 lid 1 Sr is, heeft verworpen.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat het een door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer als volgt heeft samengevat: ‘Verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het tenlastegelegde, omdat het verzoek, of de vordering voor zover daar sprake van zou zijn, niet is gedaan door een bevoegde ambtenaar. De burgemeester is de bevoegde ambtenaar. Uit de processtukken blijkt dat de griffier verzoeken heeft gedaan de zaal te verlaten. Niet is gebleken dat hij dat deed namens de burgemeester.’ Het hof heeft dat verweer verworpen op de gronden dat een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139 Sr niet slechts hij is die ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet. Evenmin wordt het begrip ‘ambtenaar’ begrensd door het bepaalde in artikel 84 Sr. Dit artikel geeft voorbeelden (niet uitputtend) van personen die ook als ambtenaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht moeten worden beschouwd. De bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139 Sr is degene die bevoegd is om in het voor de openbare dienst bestemde lokaal zijn wil te doen gelden tegenover degene die aldaar vertoeft. Gelet op de omstandigheden en het ogenblik waarop het verzoek door de griffier van de gemeenteraad is gedaan is duidelijk dat de griffier met instemming van de burgemeester en als bevoegde ambtenaar optrad.

De Hoge Raad haalt artikel 138 lid 1 en 139 lid 1 Sr en artikel 9 en 26 lid 1 Gemeentewet (Gemw) aan en overweegt dat de conceptredactie van het huidige artikel 138 Sr (huisvredebreuk) en artikel 139 Sr (lokaalvredebreuk), die uitgangspunt vormde voor de beraadslagingen van de Staatscommissie voor de zamenstelling van een Wetboek van Strafregt 1870/1876 (commissie-De Wal geheten) die het oorspronkelijk regeringsontwerp van het Wetboek van Strafrecht heeft voorbereid, – kort gezegd en voor zover hier van belang – inhield dat voor huisvredebreuk vereist was een ‘vordering van den regthebbende’ en voor lokaalvredebreuk een ‘vordering der ambtenaren aldaar werkzaam’ (bijlage 78: art. 1-2). Een der commissieleden stelde voor ‘vordering van den regthebbende’ te wijzigen in ‘vordering van of vanwege den regthebbende’ omdat niet alleen de eigenaar/bewoner maar ‘ook de huisgasten, bedienden, enz. het [weren van de indringer] moeten kunnen vorderen met strafrechtelijk gevolg bij weigering’. Tevens stelde hij voor om beide bepalingen te combineren en strafbaar te stellen het niet voldoen aan de ‘vordering van of vanwege den regthebbende’. Hij lichtte dit voorstel als volgt toe: ‘een publiek kantoor (...) is “van een ander” namelijk de Staat, de gemeente, enz., de vordering om te vertrekken door de ambtenaren gedaan geschiedt door of vanwege den regthebbende’ (bijlage 78a). Een ander commissielid stelde voor de conceptredactie te vervangen door de strafbaarstelling van het ‘wederregtelijk’ in een woning of besloten lokaal binnendringen of vertoeven. Dit voorstel lichtte hij als volgt toe: ‘De regter weet ook zonder ons wel, dat wie bij dag de geopende voordeur of een publiek lokaal binnentreedt er “wederregtelijk vertoeft” van ’t oogenblik af dat hij nalaat het bevel om weg te gaan te gehoorzamen’ (bijlage 78d). Tijdens de beraadslagingen besloot de commissie met drie tegen twee stemmen de conceptredactie te handhaven, zij het dat het bij huisvredebreuk moest gaan om een ‘vordering van of vanwege den regthebbende’ (notulen deel II, p. 233). Tijdens het verdere beraad over de formulering van lokaalvredebreuk werd de ‘vordering der ambtenaren aldaar werkzaam’ gewijzigd in de ‘vordering van den bevoegden ambtenaar’ (notulen deel II, p. 241/242). De notulen bevatten evenwel geen enkel aanknopingspunt die deze wijziging zou kunnen verklaren. Ook in de (parlementaire) stukken betreffende het verdere verloop van de totstandkoming van het huidige artikel 138 en 139 Sr is zo een aanknopingspunt niet te vinden.

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat tegen deze achtergrond bezien moet worden aangenomen dat de woorden ‘vordering van den “bevoegden” ambtenaar’ in artikel 139 lid 1 Sr enkel tot uitdrukking brengen dat de vordering gedaan moet zijn vanwege de rechthebbende – bijvoorbeeld de Staat of de gemeente – van het voor de openbare dienst bestemde lokaal. Die vordering zal doorgaans worden gedaan door een aldaar werkzame ambtenaar, onder wie is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO2599). De Hoge Raad oordeelt, gelet op het doel en de strekking van artikel 139 lid 1 Sr, zoals deze mede kunnen worden afgeleid uit hetgeen is weergegeven, en voorts in aanmerking genomen dat het hof vastgesteld heeft dat de griffier met instemming van de burgemeester optrad, waarin besloten ligt dat de griffier de vordering deed namens de gemeente als rechthebbende, dat de verwerping van het gevoerde verweer door het hof geen blijk geeft van een onjuiste uitleg van artikel 139 lid 1 Sr. (Zie ook SR 2019-0005, SR 2019-0004 en SR 2019-0003.)