Annotatie
17 januari 2019
Rechtspraak
Oogmerk van uitbuiting, artikel 273f Sr?
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie het medeplegen van mensenhandel is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring van – kort gezegd – het medeplegen van mensenhandel, in het bijzonder voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte heeft gehandeld met het ‘oogmerk van uitbuiting’. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer overwogen dat het in deze zaak gaat om betrokkene. Zij is het nichtje van de verdachte en de medeverdachte, zijn vrouw. Betrokkene is afkomstig uit Turkije.
Toen betrokkene nog in Turkije woonde, hebben haar vader en grootvader haar moeder neergestoken, omdat zij een relatie met een andere man kreeg. Vader en grootvader hebben vanwege dit feit een gevangenisstraf uitgezeten. Nadat haar vader uit de gevangenis kwam, begon hij betrokkene te mishandelen omdat hij haar mede schuldig achtte aan het overspel van haar moeder. Betrokkene is op jonge leeftijd, omstreeks 2000, met familie naar Nederland gekomen. Betrokkene heeft vanaf 2003 tot 3 september 2011 illegaal in het gezin van medeverdachte en verdachte, in hun huis te Den Haag, gewoond. Tot het gezin van medeverdachte en verdachte behoren vier kinderen: een kind geboren in 1993, een kind geboren in 2000, een kind geboren in 2004 en een kind geboren in 2008. Betrokkene heeft verklaard dat zij de dagelijkse zorg had voor het kind geboren in 2000 vanaf het moment dat dat kind 3 jaar oud was. Als de medeverdachte de deur uit ging, liet ze het in 2000 geboren kind bij betrokkene achter. In de tijd dat dat kind nog een baby was, maakte betrokkene haar voeding klaar als ze ’s nachts wakker werd. Het in 2000 geboren kind werd ’s nachts soms elk uur wakker. Betrokkene gaf het kind de laatste voeding en gaf haar meestal nog een schone luier. ’s Ochtends stond zij op om voor het in 1993 geboren kind brood klaar te maken en zijn kleren klaar te leggen. Tussen de middag gaf de betrokkene laatstgenoemd kind eten. Betrokkene had ook zorgtaken voor de andere kinderen in het gezin. Zij zorgde dat de kinderen ’s ochtends werden aangekleed. ’s Ochtends, tussen de middag en aan het einde van de dag bracht en haalde ze de kinderen van school. Als er een kind huilde moest betrokkene er wat aan doen.
De buurvrouw heeft verklaard dat betrokkene de eerste moeder voor de kinderen was. Zij zorgde voor de kinderen en bracht ze naar school. Ze heeft een keer gezien dat betrokkene de kinderen naar bed bracht en dat de medeverdachte bleef zitten. Andere betrokkenen, beiden lerares op de school tegenover het huis van de familie, zagen dat de in 2000, 2004 en 2008 geboren kinderen dagelijks naar school werden gebracht door betrokkene. Als het in 2008 geboren kind ziek was, belde de lerares naar de medeverdachte. De medeverdachte zei dan dat betrokkene haar zou ophalen. De tante van betrokkene heeft verklaard dat het de taak van betrokkene was om voor de kinderen te zorgen.
Betrokkene heeft verder verklaard dat zij dagelijks huishoudelijke taken moest verrichten. Zij maakte het huis schoon, kookte en deed boodschappen. Ze had van de medeverdachte geleerd om gasten, als die er waren, van dienst te zijn. Zij was verplicht om thee en koffie aan te bieden. De tante heeft verklaard dat betrokkene afwaste en schoonmaakte. Ze ruimde de tafel op als men klaar was. Betrokkene kon goed koken en goed naaien. In opdracht van medeverdachte en verdachte deed betrokkene boodschappen. Een van de leraressen zag betrokkene vaak schoonmaken. Twee winkeliers hebben verklaard dat betrokkene vaak boodschappen kwam doen. Meerdere getuigen zagen betrokkene op straat lopen met tassen of kwamen haar tegen in een winkel of op de markt. Soms had betrokkene een kind of kinderen bij zich. De tante en twee andere betrokkenen hebben verklaard dat betrokkene altijd de koffie en thee bracht wanneer er bezoek in huis was.
Het hof gebruikt de verklaringen van betrokkene voor het bewijs, omdat het hof deze – anders dan de raadsman – betrouwbaar en geloofwaardig acht. Voorts vinden haar verklaringen in ruime mate steun in verklaringen van andere getuigen.
Het hof overweegt onder het kopje uitbuiting dat de vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 Sr niet in algemene termen te beantwoorden is, maar sterk verweven is met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag in een geval als het onderhavige komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerde, criterium heeft het hof onderzocht of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat er met betrekking tot betrokkene sprake was van een uitbuitingssituatie. Daartoe is redengevend dat betrokkene gedurende de bewezen verklaarde periode, maar ook reeds in de periode die ligt voor de aanvang ervan, dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht die bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en eventuele gasten die op bezoek kwamen. Vanaf haar dertiende jaar had betrokkene de verantwoordelijkheid voor de zorg voor haar driejarige nichtje. Ook diende zij te zorgen voor haar neef. Na de geboorte van haar andere twee nichtjes, kwam de zorg voor hen er ook bij. Betrokkene werd hiermee naar het oordeel van het hof buitensporig en excessief belast door de verdachte en de medeverdachte. Het hof heeft hierbij nadrukkelijk gelet op de jonge leeftijd van betrokkene gedurende een groot deel van de bewezen verklaarde periode en de lange duur van de bewezen verklaarde periode (ruim zes jaren). Verder was er vanuit de verdachte en de medeverdachte geen enkele aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling en het fysieke en psychische welzijn van betrokkene, nu zij in al die jaren dat zij bij de verdachte en zijn medeverdachte in huis was nooit naar school is gegaan en evenmin op een andere wijze enige vorm van onderwijs heeft gekregen. Zij heeft nooit een huisarts of een tandarts bezocht voor medische controle en/of medische zorg. Deze omstandigheden geven de wijze waarop betrokkene werd belast mede inkleuring. Ook stelt het hof vast dat substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door betrokkene verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren. Uiteraard is het gebruikelijk dat kinderen afhankelijk van hun leeftijd bepaalde taken in het huishouden hebben. In deze zaak zijn de grenzen van de ruime marges waarin kinderen participeren in het gezin naar het oordeel van het hof echter in zeer ernstige mate overschreden.
Het hof overweegt vervolgens dat voor het bewijs van het oogmerk op uitbuiting vereist is dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht, dat betrokkene door hem werd uitgebuit. Het hof oordeelt dat de uitbuiting door de verdachte werd beoogd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte wist dat betrokkene op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet pasten bij haar jonge leeftijd gelet op de aard van het werk en de mate van verantwoordelijkheid die daarmee samenhing. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid dat zijn eigen kinderen geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en anders dan betrokkene wel dagelijks naar school gingen. Ook kregen zij – anders dan betrokkene – wel preventieve medische zorg in de vorm van controles door de huisarts en de tandarts. Hun persoonlijke ontwikkeling stond, anders dan bij betrokkene, wel voorop. Voorts wist de verdachte dat betrokkene door haar:
- leeftijd;
- illegale status in Nederland;
- gebrekkige kennis van de Nederlandse taal;
- sociale isolement nu zij niet naar school ging en buiten het gezin weinig mensen kende;
- moeizame familiesituatie in Turkije en de angst van betrokkene om teruggestuurd te worden naar Turkije
sterk afhankelijk was van de verdachte en de medeverdachte en dus eigenlijk geen kant op kon.
Naar het oordeel van het hof blijkt het oogmerk van uitbuiting uit het hiervoor beschreven feitelijk handelen van de verdachte. Die wijze van handelen brengt noodzakelijkerwijs met zich dat betrokkene werd uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.
De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging toegesneden is op artikel 273f Sr, alsmede, voor zover zij betrekking heeft op gedragingen voor 1 september 2006, op het met ingang van die datum tot artikel 273f vernummerde artikel 273a (oud) Sr en haalt deze aan. De Hoge Raad overweegt dat vooropgesteld wordt dat het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1).
De Hoge Raad overweegt dat het hof onder meer vastgesteld heeft dat betrokkene vanaf het moment dat zij op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij de verdachte en zijn mededader (haar oom en tante) in huis kwam, gedurende een zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die onder meer bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en voor eventuele gasten, en dat zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat betrokkene gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg heeft genoten. Naar het oordeel van het hof wist de verdachte dat betrokkene aldus op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet bij haar jonge leeftijd pasten, terwijl de andere kinderen in het gezin van de verdachte geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en voor die werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp behoefde te worden ingehuurd. Voorts wist de verdachte dat betrokkene – gelet op haar leeftijd, haar illegale status in Nederland en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, haar sociale isolement en haar angst om teruggestuurd te worden naar haar familie in Turkije waarmee zij een problematische relatie onderhield – sterk afhankelijk van hem was. Uitgaande van het vermelde toetsingskader heeft het hof geoordeeld dat het oogmerk van uitbuiting van betrokkene bewezen kan worden geacht, waarbij het hof mede acht heeft geslagen op het (financieel) voordeel dat de verdachte door de werkzaamheden van betrokkene heeft behaald. De Hoge Raad oordeelt dat het hof door aldus te oordelen geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat tussen de verdachte, zijn mededader en betrokkene een familieband bestond, maakt dat niet anders, nu het hof mede in aanmerking heeft genomen dat in deze zaak de grenzen van de ruime marges waarbinnen kinderen participeren in het gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden. Dat het hof de omstandigheid dat betrokkene geen onderwijs en medische zorg genoot mede redengevend heeft geacht is evenmin onbegrijpelijk, gelet op het oordeel van het hof dat de ontbrekende aandacht van de verdachte en zijn mededader voor de persoonlijke ontwikkeling en het psychische en fysieke welzijn van betrokkene mede inkleuring geeft aan de wijze waarop betrokkene in het gezin van de verdachte en zijn mededader werd belast. (Zie ook SR-2019-0008.)