Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
6 maart 2019

Rechtspraak

Slaan met pandeksel: noodweer?

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezen verklaard, over de verwerping van het beroep op noodweer(exces) ten aanzien van aangeefster door het hof. Het hof heeft daartoe overwogen dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten de vader van aangeefster, alsmede diens huisgenoot verzorgde. Zij verbleef in de woning van een betrokkene te Wormer en had de beschikking over de sleutel daarvan. Op 27 oktober 2013 rond 20.00 uur kwam de verdachte met de huisgenoot van de vader van aangeester aan bij het huis van betrokkene. Op dat moment was betrokkene zelf niet aanwezig, hij verbleef in het ziekenhuis. De woning was donker. De verdachte betrad de woning, deed het licht aan in de keuken en trof daar, geheel onverwacht, aangeefster, alsmede haar vriend en een vriend van betrokkene aan. In de tamelijk kleine keuken was de bewegingsruimte voor de verdachte daardoor beperkt. De verdachte werd verzocht de goederen van betrokkene die zij in haar handtas droeg, af te geven. Toen de verdachte dat weigerde, heeft de vriend van aangeefster geprobeerd de tas uit haar handen te trekken. Tijdens de worsteling die daarop volgde, heeft de verdachte een deksel van een pan gepakt en daarmee de vriend van aangeefster op het hoofd geslagen. Hij heeft de verdachte daarna in de vinger gebeten. Toen aangeefster probeerde het deksel van de verdachte af te pakken, werd ook zij daarmee geslagen. Als gevolg van een en ander liepen aangeefster en haar vriend een bloedende hoofdwond op en de verdachte een bloedende wond aan haar vinger. Hierna bedaarden de gemoederen en arriveerde de inmiddels gealarmeerde politie.

Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande aannemelijk is geworden dat de verdachte zich bevond in een situatie waarin zij zich mocht verdedigen tegen de vriend van aangeefster, die op haar tas uit was. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte dat heeft gedaan met inachtneming van de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij het hof in aanmerking neemt dat sprake was van een overtalsituatie in een kleine ruimte en de verdachte een kleine vrouw is, die zich geconfronteerd zag met een aanzienlijk grotere en jongere man dan zijzelf. Dit brengt mee dat het beroep op noodweer slaagt, voor zover dat ziet op de verdediging tegen de vriend van aangeefster zodat de gedraging van de verdachte jegens hem niet wederrechtelijk was en de verdachte van de aan haar ten laste gelegde mishandeling zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van de mishandeling van aangeefster geldt het navolgende. De verdachte heeft gesteld dat zij door aangeefster is geslagen en dat zij zich daarom moest en mocht verdedigen. Haar lezing van de feiten wordt echter op geen enkele wijze ondersteund, zodat het hof niet aannemelijk acht dat de verdachte zodanig is benaderd door aangeefster dat ook hier sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer van het ten laste feit gelegde faalt derhalve.

De Hoge Raad overweegt dat voor noodweer vereist is dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr. Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van de aanranding van een ‘lijf’ indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).

De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat de verdachte bij thuiskomst in de woning waar zij verbleef, geheel onverwacht werd geconfronteerd met drie personen, onder wie aangeefster en haar vriend en dat sprake was van een overtalsituatie in een kleine ruimte waardoor de bewegingsruimte voor de verdachte beperkt was. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de vriend van aangeefster probeerde de tas van de verdachte uit haar handen te trekken, waardoor een worsteling ontstond waarin de verdachte de vriend met een pannendeksel sloeg, de vriend in de vinger van de verdachte beet, aangeefster probeerde de pannendeksel van de verdachte af te pakken en de verdachte aangeefster met de pannendeksel sloeg.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster vanwege de enkele omstandigheid dat het niet aannemelijk achtte dat de verdachte door aangeefster is geslagen, gelet op wat het hof heeft vastgesteld omtrent de gang van zaken in de woning en in aanmerking genomen dat door en namens de verdachte is aangevoerd dat aangeefster en haar vriend gezamenlijk op haar afkwamen en dat de verdachte vrijwel direct werd aangevallen, niet zonder meer begrijpelijk is.