Annotatie
6 februari 2019
Rechtspraak
Openlijk geweld in de penitentiaire inrichting.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van openlijke geweldpleging in de penitentiaire inrichting is bewezen verklaard, dat het hof de verklaringen van de getuige ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd, onder meer over het oordeel van het hof dat het in de bewezenverklaring vermelde geweld ‘openlijk’ is gepleegd. Het hof heeft met betrekking tot het verweer overwogen dat anders dan de raadsvrouw het voorts van oordeel is dat sprake is van ‘openlijke’ geweldpleging in de zin van artikel 141 lid 1 Sr, nu voor het aannemen daarvan niet is vereist dat de geweldpleging plaatsvindt in een openbare of een voor ieder toegankelijke ruimte. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat is vereist dat ten tijde en ter plaatse van de geweldpleging feitelijk vrije toegang bestond (zie ECLI:NL:HR:2011:BQ3681). De geweldshandelingen van de verdachte en diens medeverdachte kunnen niet anders dan als onverholen en niet-heimelijk worden beschouwd. Zowel medewerkers als daarbij aanwezige, ook niet bij het geweld betrokken medegedetineerden hebben deze handelingen kunnen waarnemen, waardoor de openbare orde (in de betreffende penitentiaire instelling) is aangerand.
De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging toegesneden is op artikel 141 lid 1 en 2 Sr en dat daarom de in de tenlastelegging voorkomende term ‘openlijk’ geacht moet worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. De Hoge Raad haalt hetgeen het met betrekking tot deze term in ECLI:NL:HR:2018:1008, r.o. 2.5.1, 2.5.2 en 2.5.3 heeft overwogen aan en overweegt dat het hof, blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld dat de geweldshandelingen zijn gepleegd in het woongebouw/paviljoen van een penitentiaire inrichting waar de verdachte als gedetineerde verbleef, en dat bij dat geweld enkele medewerkers van de penitentiaire inrichting en medegedetineerden aanwezig waren. De Hoge Raad oordeelt dat het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van ‘openlijk’ geweld, gelet op hetgeen is vooropgesteld, niet toereikend is gemotiveerd, in het bijzonder niet waar het gaat om de (mogelijke) aanwezigheid van in zekere zin willekeurig publiek op deze niet voor een ieder toegankelijke plaats.