Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
6 februari 2019

Rechtspraak

Verzet tegen voldane strafbeschikking.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie een strafbeschikking is uitgevaardigd houdende een betalingsverplichting van € 250 ter zake van opzetheling, over het oordeel van het hof dat het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk is. Het hof heeft daartoe overwogen dat het uit de datum van ontvangst van de strafbeschikking van 15 maart 2015 in verband bezien met de datum van het instellen van verzet op 16 maart 2015, afleidt dat de verdachte na ontvangst van de strafbeschikking direct de daaropvolgende dag zijn raadsman heeft geconsulteerd over het instellen van verzet, zodat het hof ervan uitgaat dat de raadsman de verdachte van de consequentie van betaling op de hoogte heeft gesteld. Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij na betaling van de strafbeschikking op 15 april 2015 ‘het toch niet eens was met de strafbeschikking’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat de betaling zag op het ten laste gelegde strafbare feit. Het hof leidt uit dit alles af dat de verdachte impliciet afstand heeft gedaan van zijn recht om het verzet door te zetten, door – ondanks het op 16 maart 2015 ingestelde verzet – alsnog aan de strafbeschikking te voldoen.

De Hoge Raad haalt artikel 257e lid 1, 3 en 8 Sv aan en overweegt dat het doen van verzet in artikel 257e lid 1 Sv wordt geregeld. Daarin is onder meer bepaald dat het verzet niet kan worden gedaan indien reeds vrijwillig aan de strafbeschikking is voldaan dan wel na schriftelijke afstand van de bevoegdheid tot het doen van verzet. Intrekking van een gedaan verzet wordt mogelijk gemaakt in het achtste lid; daarbij is niet bepaald dat intrekking kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door daarna vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Zulks komt ook overeen met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in artikel 453 e.v. Sv (vgl. ECLI:NL:HR:2017:3220). De Hoge Raad oordeelt dat het andersluidende oordeel van het hof dus onjuist is.