Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
13 februari 2019

Rechtspraak

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep.

De verdediging klaagt namens verdachte, die in hoger beroep bij verstek niet-ontvankelijk is verklaard, dat het hof hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, omdat de verdachte, anders dan het hof heeft overwogen, tijdig een schriftuur houdende grieven heeft ingediend. De Hoge Raad overweegt, met verwijzing naar ECLI:NL:PHR:2019:1481, dat de raadsman bij brief van 1 april 2016 namens de verdachte de griffier gemachtigd heeft hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 22 maart 2016. Diezelfde dag heeft de griffier dit beroep ingesteld en is de akte instellen rechtsmiddel opgemaakt. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich tevens een op 14 april 2014 ondertekende en ingediende appelschriftuur. De schriftuur bevat een ontvangststempel van de griffie Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 14 april 2016. Tevens blijkt hieruit dat de appelschriftuur op 14 april 2016 om 12.01 uur door Van Oosten Advocaten naar de griffier van de rechtbank per fax is verzonden. De inhoud van deze stukken biedt grond voor het ernstige vermoeden dat namens de verdachte tijdig, te weten binnen veertien dagen na het instellen van het beroep, een schriftuur houdende grieven als bedoeld in artikel 410 Sv is ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat geen schriftelijke (of mondelinge) bezwaren zijn opgegeven daardoor onbegrijpelijk is.