Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
13 februari 2019

Rechtspraak

Lokfiets II.

Het Openbaar Ministerie klaagt in een zaak waarin het niet-ontvankelijk is verklaard in een vervolging van verdachte wegens diefstal, dat het hof het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van de verdachte. Het hof heeft daartoe overwogen dat uit de in het proces-verbaal gevoegde foto’s blijkt dat de lokfiets een als nieuw ogende witte fiets betrof die in afwijking van alle andere fietsen in de omgeving niet met het voorwiel in het rek geplaatst is, maar op de standaard stond en daardoor met de achterzijde ten opzichte van de andere fietsen uitstak. Duidelijk was te zien dat de sleutel nog in het slot stak. Het is aannemelijk dat verdachte daardoor een misdrijf heeft begaan waarop zijn opzet niet van tevoren gericht was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte weliswaar documentatie heeft, maar daaruit niet blijkt dat verdachte zich de laatste jaren aan dit soort delicten heeft schuldig gemaakt. Evenmin zijn er andere aanwijzingen (bijvoorbeeld opvallend rondkijken) dat verdachtes opzet reeds was gericht op het plegen van vermogensdelicten.

De Hoge Raad overweegt dat voorop moet worden gesteld dat het plaatsen door de politie van een zogenoemde lokfiets teneinde aldus personen die zich schuldig maken aan fietsendiefstal op heterdaad te kunnen betrappen, op zichzelf niet ongeoorloofd is, ook al steunt dit handelen niet op een specifieke wettelijke regeling (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BE9817). Het gebruik van een dergelijk lokmiddel is in het algemeen niet onrechtmatig indien daardoor (a) de verdachte niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, en (b) de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn geschonden. De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat de lokfiets een als nieuw ogende witte fiets betrof die in afwijking van alle andere fietsen in de omgeving niet met het voorwiel in het rek was geplaatst, maar op de standaard stond en daardoor met de achterzijde uitstak ten opzichte van de andere fietsen en dat duidelijk te zien was dat de sleutel nog in het slot stak. Met zijn overweging dat, bij gebreke van andere aanwijzingen dat verdachtes opzet reeds was gericht op het plegen van vermogensdelicten, het aannemelijk is dat verdachte daardoor een misdrijf heeft begaan waarop zijn opzet niet van tevoren gericht was, heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de gegeven omstandigheden sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de politie doordat de verdachte is uitgelokt tot het plegen van diefstal van de fiets en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel niet begrijpelijk is. Tegen de achtergrond van hetgeen is vooropgesteld, kan aan de door het hof vastgestelde omstandigheden wellicht worden ontleend dat het aantreffen van de lokfiets de verdachte op het idee heeft gebracht de fiets te stelen, maar niet dat verdachtes opzet niet reeds was gericht op het stelen van een fiets (vgl. ECLI:NL:HR:2018:62).