Annotatie
28 november 2018
Rechtspraak
Uitleg ‘dwingen’ als bedoeld in artikel 242 Sr.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie verkrachting is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer plaatsvonden. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat het van oordeel is dat het door de verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt dat de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, omdat het dossier geen steunbewijs voor de door het slachtoffer afgelegde verklaringen bevat. Verdachte zou slechts haar kamer zijn binnengegaan om te praten en aangeefster zou vervolgens zelf het initiatief hebben genomen tot seksueel contact. De verklaringen van derden die zich in het dossier bevinden, zeggen niets uit eigen waarneming over het feit of de seksuele handelingen al dan niet onder dwang zijn ondergaan. Het is voor verdachte in elk geval niet kenbaar geweest dat aangeefster geen seks wilde, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden en verdachte dat wist.
Het hof overweegt in het bijzonder dat de verdachte tegen het afgesproken veiligheidsplan in en buiten medeweten van aangeefster de woning is binnengegaan toen zij niet thuis was. Hij heeft zich vervolgens schuilgehouden op de slaapkamer van de kinderen toen zij thuis kwam. Hij is ’s nachts om ongeveer 4.30 uur, terwijl aangeefster sliep, plotseling haar kamer binnengegaan en heeft haar belet de slaapkamer te verlaten. Hij heeft – zo verklaart hij ook zelf – daaraan voorafgaand haar telefoon verstopt onder het bed om te voorkomen dat zij de politie zou bellen. Verder had verdachte toen hij de slaapkamer van aangeefster betrad ducttape bij zich en scheurde hij een stuk ducttape van de rol af op het moment dat hij aangeefster wekte. Het gedrag van verdachte was onvoorspelbaar, hij had stemmingswisselingen en zijn uitlatingen waren zorgwekkend en moeilijk te peilen. Zo heeft verdachte volgens aangeefster verklaard: ‘En toch gaat dit gebeuren. Er moet nu verandering komen.’ en ‘Of jij pleegt zelfmoord of ik. Het is beter dat jij het doet, jij bent de zwakste.’ Naar het oordeel van het hof heeft verdachte moeten begrijpen dat hij, door de gedragingen en handelingen, een zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd waarin aangeefster zich gedwongen heeft gevoeld om hem door middel van eerst een gesprek en vervolgens seks, tot kalmte te brengen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen en door de raadsvrouw is betoogd, merkt het hof op dat niet vereist is dat van verzet van de zijde van het slachtoffer is gebleken (ECLI:NL:HR:2011:BQ2491). Evenmin volgt het hof de rechtbank in haar overweging dat de aanvankelijk aanwezige dwingende setting door het met het gesprek tussen aangeefster en verdachte gemoeide tijdsverloop meer naar de achtergrond was verdwenen. De beleving van de setting door verdachte doet niet ter zake. Dat aangeefster tijdens de seks geen andere handelingen verrichtte dan zij gebruikelijk deed – en mogelijk zelfs is begonnen –, is het naar het oordeel van het hof evenmin relevant. Aangeefster heeft zich in de geschetste bedreigende situatie waarin zij zich bevond gedwongen gevoeld te handelen zoals zij gedaan heeft, louter om verdachte gunstig te stemmen en zo erger te voorkomen. Dat heeft verdachte kunnen en moeten begrijpen. De verklaringen van aangeefster dat sprake is geweest van dwang vinden in voldoende mate steun in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van betrokkene en de daarbij behorende WhatsAppgesprekken. Het slachtoffer heeft die ochtend – zodra zij kon – per WhatsApp betrokkene verzocht de politie voor haar te bellen. Uit de berichten valt haar emotionele toestand van dat moment af te leiden, mede gelet op de inhoud en typefouten die zich daarin bevinden. Ook de verklaringen van verdachte zelf bieden voldoende steun voor de verklaringen van aangeefster. Voorts relateert de verbalisant over het aantreffen van aangeefster. Hij zag aangeefster, die er angstig en verschrikt uitzag, in een donkerkleurige badjas de woning uit rennen. Zij heeft hem gevraagd waar ze bleven en onder meer verklaard dat ze dood had kunnen zijn, dat het zij was of hij, dat er een voorkeur was dat zij het zou zijn, dat ze drie uur op verdachte in heeft moeten praten en uit angst seks met hem heeft gehad. De andere verbalisant constateerde vervolgens dat aangeefster begon te huilen. Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden waaronder het seksueel contact heeft plaatsgevonden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – gepaard gaande met enig geweld – opzettelijk een feitelijke situatie heeft gecreëerd waarin hij het slachtoffer heeft gedwongen tot (het ondergaan van) seksuele handelingen, in die zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer plaatsvonden.
De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ’s nachts, nadat hij zich enkele uren had schuilgehouden in een andere kamer, plotseling de slaapkamer van het slachtoffer heeft betreden, terwijl aan hem in het kader van een veiligheidsplan de toegang tot die woning was ontzegd. Daarop heeft hij het slachtoffer gewekt en op dat moment een stuk ducttape afgescheurd, waarna de verdachte haar telefoon heeft verstopt om te voorkomen dat zij de politie zou bellen en heeft hij haar belet die slaapkamer te verlaten. Tijdens zijn aanwezigheid in die slaapkamer was het gedrag van de verdachte onvoorspelbaar, had hij stemmingswisselingen, en waren zijn uitlatingen zoals weergegeven in de bewezenverklaring zorgwekkend en moeilijk te peilen. Daardoor kwam hij als gevaarlijk en bedreigend op het slachtoffer over en wekte hij angst bij haar. Zij heeft op hem ingepraat en vervolgens seks met hem gehad. Tijdens de bewezenverklaarde seksuele handelingen heeft de verdachte de polsen van het slachtoffer vastgegrepen op het moment dat zij diens hand probeerde weg te duwen en heeft hij haar hoofd naar zijn penis geduwd. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat het slachtoffer zich door de bewezenverklaarde gedragingen en handelingen van de verdachte gedwongen heeft gevoeld tot het ondergaan en verrichten van seksuele handelingen, teneinde hem gunstig te stemmen en zo erger te voorkomen.
De Hoge Raad overweegt dat de term ‘dwingt’ in artikel 242 Sr aldus dient te worden verstaan dat daaraan slechts is voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte mede omvat dat hij iemand handelingen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen doet ondergaan tegen zijn of haar wil. Het hof heeft, gelet op de overweging dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer plaatsvonden, geoordeeld dat de verdachte met zodanig opzet heeft gehandeld. Daarin ligt besloten dat het hof met zijn overweging dat de verdachte heeft ‘kunnen en moeten begrijpen’ dat hij een zodanig bedreigende situatie heeft gecreëerd dat het slachtoffer zich gedwongen voelde seksuele handelingen te verrichten en te ondergaan, niet tot uitdrukking heeft gebracht dat dit ‘kunnen en moeten begrijpen’ reeds voldoende is voor het bewijs van het opzet, maar slechts – zij het in minder gelukkig gekozen bewoordingen – heeft gereageerd op een namens de verdachte gevoerd verweer. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewezenverklaarde handelingen tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, geen blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, gelet op hetgeen het hof blijkens de samengevatte bewijsvoering heeft vastgesteld, waaronder de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk in de bedreigende situatie waaraan zij zich niet kon onttrekken en waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, heeft gebracht, evenmin onbegrijpelijk is. Aan de begrijpelijkheid van dat oordeel doet niet af dat het slachtoffer zich niet tegen al de bewezenverklaarde gedragingen en handelingen van de verdachte heeft verzet.