Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
6 december 2018

Rechtspraak

Uitleg artikel 63 Sr.

Het Openbaar Ministerie klaagt in een zaak waarin ten aanzien verdachte medeplegen van een poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, poging tot zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd en overtreding van artikel 7 lid 1 WVW 1994, meermalen gepleegd is bewezen verklaard, over de beslissing van het hof omtrent de strafoplegging getuigt van een onjuiste uitleg van artikel 63 Sr. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging overwogen dat het bij de vraag of aan de verdachte straf dient te worden opgelegd heeft gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Gezien de ernst van de feiten oordeelt het hof dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden alleszins gerechtvaardigd is. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, nu er tussen het instellen van het hoger beroep door de officier van justitie op 28 mei 2014 en het wijzen van dit arrest op 7 juni 2017 een periode van meer dan 24 maanden is gelegen. Gelet op deze termijnoverschrijding oordeelt het hof dat in plaats van voormelde straf een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren gerechtvaardigd is.

Het hof heeft echter ook acht geslagen op een de verdachte betreffend UJD d.d. 8 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte bij (niet onherroepelijk) vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Nu de verdachte, zoals vermeld, bij vonnis van 1 mei 2015 en aldus na het begaan van de thans bewezen verklaarde feiten, is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf is het hof gehouden rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr. De toepasselijkheid van artikel 63 Sr brengt in dezen met zich mee dat de hiervoor genoemde straf niet kan worden opgelegd.

De Hoge Raad overweegt dat bij de stukken van het geding zich het de verdachte betreffende uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 8 mei 2017 bevindt. Dat houdt in dat de verdachte na de in de onderhavige zaak bewezen verklaarde misdrijven, begaan in het jaar 2012, bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf ter zake van onder meer – kort gezegd – het medeplegen van moord, meermalen gepleegd. Het uittreksel vermeldt verder dat het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 niet onherroepelijk is, omdat door de verdachte op 6 mei 2015 hoger beroep is ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens het bestreden arrest zijn overwegingen gegrond heeft op onder meer artikel 57 en 63 Sr en haalt deze aan.

De Hoge Raad overweegt dat de klacht in de kern bezien op de opvatting berust dat artikel 63 Sr de rechter niet verplicht toepassing te geven aan de samenloopregeling van artikel 57 Sr in het geval dat de verdachte, nadat hem een levenslange gevangenisstraf is opgelegd maar de desbetreffende uitspraak (nog) niet in kracht van gewijsde is gegaan, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging begaan. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting onjuist is, omdat voor de toepassing van artikel 63 Sr niet van belang is of de eerdere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan (vgl. ECLI:NL:HR:1977:AB7122). Evenmin is de toepassing van artikel 63 Sr daarvan afhankelijk of bij de eerdere veroordeling een tijdelijke dan wel een levenslange gevangenisstraf is opgelegd. De Hoge Raad overweegt dat opmerking verdient dat bij het parlement thans het wetsvoorstel ‘herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken’ aanhangig is (vgl. Kamerstukken I 2017/18, 34126, A). Dit wetsvoorstel strekt er onder meer toe dat de toepassing van de regeling van artikel 63 Sr wordt beperkt tot het geval waarin de verdachte ‘onherroepelijk’ tot straf is veroordeeld.