Annotatie
11 oktober 2018
Rechtspraak
Verkeerscontrole project ‘Moelander’.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie overtreding van artikel 9 lid 2 WVW 1994 is bewezenverklaard, over de verwerping van het verweer dat de staandehouding van de verdachte en de onderhavige verkeerscontrole discriminatoir en daarmee onrechtmatig waren. Het hof heeft het verweer van de verdediging samengevat verworpen door te overwegen dat de verdediging betoogd heeft dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv dat moet leiden tot bewijsuitsluiting. Alle rechtstreekse vruchten van de onrechtmatige staandehouding, inclusief de verklaring van cliënt, dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Daartoe is aangevoerd dat de onrechtmatige aanhouding naar aanleiding van project Moelander is geschied. In dit project wordt aandacht gevraagd om voertuigen te controleren uit Midden- en Oost-Europa. Volgens de verdediging is de aanleiding discriminatoir, omdat kentekens niet los zijn te zien van personen. Het is ook niet aannemelijk (gemaakt) dat controle ‘Moelander’ wordt uitgevoerd omdat bijvoorbeeld auto’s uit de regio minder snel aan de Nederlandse wetgeving voldoet. De verdediging concludeert dat sprake is van schending van artikel 1 Gw, artikel 5 en 8 EVRM en artikel 21 HvEU. Terwijl het belang van deze bepalingen groot is, een van de meest fundamentele beginselen van onze rechtsorde. De rechtsbescherming van cliënt is volgens de verdediging in aanzienlijke mate geschonden.
Het hof overweegt dienaangaande dat bewijsuitsluiting slechts in aanmerking komt indien door onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Het hof is met de politierechter van oordeel dat het weliswaar een project betreft waarbij er scherper gelet werd op auto’s met een kenteken uit Oost-Europese landen, maar dat dit een dermate brede benadering is dat dit niet inhoudt dat er sprake is van discriminatoir optreden van de politie. De politie mag auto’s met een buitenlands kenteken controleren. Het gaat daarbij niet om de persoon, maar om de voertuigcontrole. Het kan daarbij gaan om gestolen onderdelen of valse chassisnummers. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het hier een auto met een Bulgaars kenteken betreft en dat de bestuurder, geboren in Zagreb, kennelijk geen Bulgaar is. Mitsdien acht het hof de staandehouding van verdachte rechtmatig, zodat geen sprake is van een vormverzuim en de onderzoeksresultaten die na de staandehouding van de verdachte zijn verkregen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De Hoge Raad stelt voorop dat het uitoefenen van controlebevoegdheden als bedoeld in artikel 160 lid 1 en 4 WVW 1994 verband dient te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (vgl. ECLI:NL:HR:1958:30). Indien daadwerkelijk inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden van artikel 160 lid 1 en 4 WVW 1994 zijn uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften. Zolang een dergelijke controlebevoegdheid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in lid 1 en 4 van artikel 160 WVW 1994 is die uitoefening derhalve in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Die omstandigheid brengt immers nog niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel – te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen – dan waarvoor deze is verleend. Voorts geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze alszodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9670).
De Hoge Raad overweegt dat artikel 160 lid 1 en 4 WVW 1994 geen aanwijzingen bevatten omtrent de selectie van de bestuurders ten aanzien van wie de in die bepalingen genoemde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Hetgeen is vooropgesteld laat evenwel onverlet de mogelijkheid dat de rechter bevindt dat de politie bij de uitoefening van voornoemde controlebevoegdheden de te controleren persoon of personen heeft geselecteerd op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras of hun godsdienst of levensovertuiging. Indien de rechter tot de bevinding komt dat bij die selectie een in dit opzicht niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden aan de onrechtmatigheid van de uitoefening van de controlebevoegdheid, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2454). Bij verkeerscontroles als in deze zaak aan de orde kan een dergelijke bevinding in het bijzonder in beeld komen indien de selectie van het voor een verkeerscontrole in aanmerking komend voertuig uitsluitend of in overwegende mate is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van dat voertuig, dan wel op hun nationaliteit.
De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat de verbalisant de verdachte als bestuurder van een bestelbus met een Bulgaars kenteken in het kader van het zogenoemde project ‘Moelander’ heeft gevraagd naar een geldig rijbewijs en dat in dit project ‘aandacht wordt gevraagd om voertuigen te controleren uit Midden- en Oost-Europa’. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat ‘het weliswaar een project betreft waarbij er scherper gelet werd op auto’s met een kenteken uit Oost-Europese landen’, maar dat geen sprake is van discriminatoir optreden van de politie omdat, kort gezegd, het niet gaat om controle van de persoon, maar van het voertuig. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel, in aanmerking genomen dat bij de verkeerscontrole kennelijk als selectiecriterium is gehanteerd of een kenteken afkomstig is uit een bepaalde groep landen, en met die wijze van controleren indirect onderscheid gemaakt kan worden naar nationaliteit of afkomst van de inzittenden van dat voertuig, niet zonder meer begrijpelijk is. Weliswaar kunnen maatregelen waarbij onderscheid op grond van nationaliteit wordt gemaakt onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld indien het gaat om maatregelen ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en/of misdaad waarbij de plegers nationale landsgrenzen overschrijden en de maatregelen voor het bereiken van het doel passend en noodzakelijk zijn, maar het hof heeft daar geen overwegingen aan gewijd.