Annotatie
18 oktober 2018
Rechtspraak
Telefonische belediging politieagent.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie is bewezenverklaard, onder meer dat het hof het door verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM voor het bewijs heeft gebezigd. Het betoogt daartoe dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest verbalisant te ondervragen, terwijl de bewezenverklaring uitsluitend is gebaseerd op het door verbalisant opgemaakte proces-verbaal. Het arrest van het hof houdt voor zover van belang het volgende in.
De raadsman heeft verzocht om de volgende getuigen te horen indien het hof niet tot een vrijspraak komt:
- de verbalisant. De betrouwbaarheid van zijn verklaring wordt betwist.
- de betrokkene. Dit is een vriend van verdachte. Volgens verdachte was de betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde bij hem aanwezig toen hij het bewuste telefoongesprek heeft gevoerd met de hoofdagent, de verbalisant. Hij kan een verklaring afleggen over de door verdachte gebezigde bewoordingen tijdens het telefoongesprek met de verbalisant.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van deze getuigen af. De verzoeken zijn beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Naar het oordeel van het hof is er geen noodzaak tot het horen van deze getuigen nu de verdediging nog niet een begin van een aanknopingspunt heeft gegeven voor twijfel aan het proces-verbaal van hoofdagent de verbalisant. Verdachte heeft ten overstaan van de politie niet ontkend de verbalisant te hebben beledigd. Hij heeft de politie laten weten dat hij zich op zijn zwijgrecht beroept en heeft niets verklaard over het ten laste gelegde. De enkele mededeling dat de betrouwbaarheid wordt betwist vormt onvoldoende onderbouwing voor de noodzaak de verbalisant of de betrokkene te horen.
De Hoge Raad overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft overwogen dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term ‘witnesses/témoins’ in artikel 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM, in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. De Hoge Raad overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, van belang is in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.
De Hoge Raad oordeelt dat nu de bewezenverklaring uitsluitend gebaseerd is op het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende het strafbare feit dat tegen deze verbalisant zelf is gepleegd, de verdachte de betrouwbaarheid van dat bewijsmiddel op wezenlijke onderdelen heeft betwist en de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in enig stadium van het geding gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid de verbalisant als getuige te ondervragen, dit, ook gelet op hetgeen is vooropgesteld, meebrengt dat het hof in strijd met artikel 6 EVRM het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen voor het bewijs heeft gebezigd. In dat verband is nog van belang dat niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze is gecompenseerd voor het ontbreken van een mogelijkheid om de verbalisant als getuige te ondervragen.