Annotatie
24 mei 2017
Rechtspraak
Oplegging ISD-maatregel in het licht van de daarvoor geldende OM-richtlijn.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie winkeldiefstal is bewezenverklaard, over de oplegging van maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wegens strijd met de daarvoor geldende OM-Richtlijn. Het hof heeft daartoe overwogen dat de door de raadsman aangehaalde Richtlijn het strafvorderingsbeleid van het Openbaar Ministerie bij meerderjarige veelplegers, in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel en in dat kader een aantal definities van – onder meer – categorieën veelplegers, regelt en aanwijzingen geeft voor het vorderen van de ISD-maatregel. Voor zover relevant volgt uit deze Richtlijn, kort gezegd, dat het Openbaar Ministerie het vorderen van een ISD-maatregel overweegt indien er sprake is van een persoon die – onder andere – in de vijf jaren voorafgaand aan het laatste misdrijffeit voor meer dan tien misdrijffeiten proces-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden, waarvan ten minste één misdrijffeit in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Deze definitie heeft, aldus de letterlijke tekst van de Richtlijn, ‘betrekking op alle misdrijffeiten waarvoor een proces-verbaal is opgemaakt dat is ingestuurd aan het openbaar ministerie. Misdrijffeiten in een proces-verbaal die door het OM zijn afgedaan met een technisch sepot mogen niet worden meegeteld. Dat geldt ook voor misdrijffeiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken.’ Met de rechtbank is het hof van oordeel dat of voor de misdrijffeiten een – al dan niet onherroepelijke – veroordeling is gevolgd, (...) niet relevant (is). Slechts feiten die in een vrijspraak of een technisch sepot zijn geëindigd, zijn uitgesloten van de telling. Het hof overweegt voorts in het verlengde hiervan dat uit het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie volgt dat jegens verdachte, uitgezonderd de misdrijffeiten waarvoor een technisch sepot of vrijspraak is gevolgd, ter zake van meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal zijn opgemaakt en ingestuurd, waarvan meer dan één in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderhavige, zijnde het laatste, misdrijffeit. Het hof oordeelt dat de Richtlijn derhalve niet in de weg staat aan de door het Openbaar Ministerie gedane vordering tot oplegging van de ISD-maatregel. Ten overvloede oordeelt het hof dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor oplegging van de ISD-maatregel zoals neergelegd in artikel 38m Sr. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van het relevante wetsartikel artikel 38m lid 1 Sr, en de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers, Stcrt. 2013, 35061, dat de Richtlijn een aanwijzing is als bedoeld in artikel 130 lid 4 RO en moet worden beschouwd als ‘recht’ in de zin van artikel 79 RO. Deze Richtlijn bevat immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekendgemaakte regels omtrent de uitoefening van het beleid van het Openbaar Ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften, omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het Openbaar Ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. De Hoge Raad overweegt dat de rechter op grond van artikel 38m lid 1 Sr de ISD-maatregel slechts kan opleggen op vordering van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op de strikte afgrenzing die de Richtlijn aanbrengt ten aanzien van de gevallen waarin plaats is voor het vorderen van de ISD-maatregel, beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg staan dat de rechter, indien hij vaststelt dat een dergelijke vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn, niettemin de ISD-maatregel oplegt (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH9943). Voorts overweegt de Hoge Raad dat de Richtlijn een aantal eisen vermeld waaraan moet zijn voldaan, voordat sprake is van een stelselmatige dader. Een van deze eisen is dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen de verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat voormeld vereiste niet meebrengt dat de verdachte ter zake van die misdrijffeiten ten tijde van de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel onherroepelijk is veroordeeld, op een juiste uitleg van de Richtlijn berust. Voorts getuigt de opvatting van het hof dat de Richtlijn niet aan de oplegging van de ISD-maatregel in de weg staat, gelet op het feit dat jegens verdachte, uitgezonderd de misdrijffeiten waarvoor een technisch sepot of vrijspraak is gevolgd, ter zake van meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal zijn opgemaakt en ingestuurd, waarvan meer dan één in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderhavige, zijnde het laatste, misdrijffeit, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.