Annotatie
3 juni 2016
Rechtspraak
Onverdoofd/illegaal slachten van schapen.
Het Openbaar Ministerie klaagt dat het hof wat betreft verdachte, die is vrijgesproken van het tenlastegelegde: ‘1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 december 2011 te Espel, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk buiten een slachthuis schapen heeft gedood, terwijl dat slachten zonder voorafgaande bedwelming met een penschiettoestel gebeurde; en/of 2. hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 december 2011 te Espel in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk schapen heeft geslacht en/of laten slachten, als bedoeld in artikel 44 lid 3 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: - terwijl dit niet geschiedde in een door de minister van Landbouw, in overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen inrichting, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaders schapen geslacht in een stal, bedrijfsruimte op het terrein van [A] aan de [a-straat] en/of - terwijl dit niet geschiedde door personen die daartoe door de in het vijfde lid, onderdeel b van artikel 44 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn aangewezen; (...) en 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 december 2011 te Espel, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier heeft benadeeld, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaders schapen onverdoofd geslacht en/of niet gefixeerd’ de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het hof heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overwogen dat gelet op de lengte van de in de tenlastelegging opgenomen pleegperiode (bijna twee jaren) en het uitsluitend in de meervoudsvorm gebruiken van het woord ‘schapen’, in samenhang beschouwd met het dossier en het requisitoir van de advocaat-generaal, het ervan uitgaat dat de steller daarvan telkens ondubbelzinnig heeft bedoeld ten laste te leggen dat verdachte, in genoemde pleegperiode op verschillende data met andere in het dossier voorkomende verdachten betrokken is geweest bij het slachten van schapen op het bedrijf te Espel. Het hof acht slechts bewezen dat verdachte op één datum in de tenlastegelegde pleegperiode bij het slachten van één schaap betrokken is geweest met een ander dan een van de in het dossier voorkomende verdachten. Het hof oordeelt dat zodanige bewezenverklaring een ontoelaatbare grondslagverlating oplevert. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof dat het eerderoverwogene ook geldt voor het onder 3 tenlastegelegde. De Hoge Raad overweegt dat het hof de tenlastelegging aldus heeft uitgelegd dat daarin telkens sprake is van ‘schapen’ in het meervoud. De Hoge Raad oordeelt dat die uitleg aan de feitenrechter is voorbehouden en niet in strijd is en niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan en daarom in cassatie moet worden geëerbiedigd.