Annotatie
24 mei 2018
Rechtspraak
Bewijsklacht witwasbedrag.
De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie onder meer witwassen is bewezenverklaard, dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte ‘een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro’ omgezet heeft, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat het de uiteindelijke kasopstelling als volgt vaststelt:
Beginsaldo kas: nihil
+/+ Legale contante ontvangsten: € 14.376,22
= Beschikbaar voor contant: € 14.376,22
-/- Werkelijke contante uitgaven: € 177.366,92
= verschil: € 162.990,70 NEGATIEF.
Het hof heeft in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in artikel 365a lid 2 Sv onder meer overwogen dat uit de in het arrest opgenomen kasopstelling volgt dat verdachte een bedrag van € 162.990,70 contant heeft uitgegeven aan onder meer vakanties/reizen, voertuigen en verbetering/verbouwing van de woning.
De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering geoordeeld heeft dat de verdachte als pleger van het misdrijf als bedoeld in artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b Sr ‘een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro’ heeft omgezet door het doen van contante uitgaven aan onder meer vakanties/reizen, voertuigen en verbetering/verbouwing van de woning. De Hoge Raad oordeelt, in aanmerking genomen dat het hof de omvang van dat geldbedrag heeft ontleend aan de uit de bewijsmiddelen blijkende resultaten van onderzoek naar de financiële situatie van de verdachte en zijn echtgenote, terwijl het in het midden heeft gelaten in hoeverre de desbetreffende contante uitgaven door de verdachte zelf zijn gedaan, dat het hof de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte ‘een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro’ heeft omgezet, niet toereikend heeft gemotiveerd.