Annotatie
27 september 2017
Rechtspraak
Medeplegen witwassen?
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen witwassen is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde ‘medeplegen van witwassen’ oplevert. Het hof heeft daartoe overwogen dat het uit de in het vonnis van de Rechtbank Gelderland van 23 april 2013, aangehaalde bewijsmiddelen afleidt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het medeplegen van witwassen van € 283.879 waarbij verdachte wist dat het door hem verworven en voorhanden gekregen geld onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was. Het hof overweegt dat de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2015:1090 heeft beslist dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die op verhullen/verbergen is gericht en dat dan uit de motivering door de rechter moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Door een medewerker van OHRA Levensverzekeringen NV zijn op 11 en 15 februari 2011 vrijgevallen verzekeringssommen van lijfrenteverzekeringen van derden, tot een totaal bedrag van € 283.879, overgeboekt op bankrekeningnummer van een betrokkene, die niet gerechtigd was tot het ontvangen van die verzekeringssommen. Kort daarna is een deel van het geld dat werd gestort op de rekening van die betrokkene overgeboekt naar andere bankrekeningen die ook op naam van die betrokkene stonden. Verdachte heeft van de betrokkene de bankrekeningnummers, bankpassen en inlogcodes verkregen. Kort na het storten van de gelden is een deel van het geld door die betrokkene contant opgenomen en vervolgens overhandigd aan verdachte. Het genoemde rekeningnummer werd op 11 februari 2011 veelvuldig geraadpleegd vanaf een IP-adres verbonden aan een adres te Sint-Job-in-’t-Goor in België. Ook zijn vanaf dit adres op 11 februari 2011 twee overboekingen gedaan. Het IP-adres in België staat op naam van de broer van verdachte. Daarnaast werd het rekeningnummer rond die tijd ook geraadpleegd vanaf het IP-adres verbonden aan een straat te Zevenaar waar verdachte veelvuldig verbleef. Ook dit adres staat op naam van de broer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in de woning aan die straat in Zevenaar verbleef. Bij zijn aanhouding heeft verdachte zich voorgedaan als zijn broer. Hij was ook in het bezit van een vals rijbewijs op naam van zijn broer. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die bedoelde raadplegingen en overboekingen heeft verricht en de huur op valse naam is aangegaan. Op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de gelden te verbergen of te verhullen door die gelden niet te laten overboeken op zijn eigen rekening, maar op een rekening die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de beschikking had. De Hoge Raad overweegt dat de klacht een beroep doet op rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen zoals opgenomen in artikel 420bis lid 1 onder b Sr en artikel 420quater lid 1 onder b Sr. Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ uit ‘eigen’ misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd (vgl. ECLI:NL:HR:2014:702 en ECLI:NL:HR:2016:2842). De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander in de periode van 11 tot en met 15 februari 2011 een geldbedrag van in totaal € 283.879 heeft verworven en voorhanden gehad. Blijkens de bewijsvoering bevond dat bedrag zich in die periode op de ten name van mededader gestelde, doch feitelijk ter beschikking aan de verdachte staande bankrekeningen, terwijl de verdachte dat bedrag ten dele ook in contante vorm onder zich had. De Hoge Raad haalt, de in dat verband gedane vaststellingen van het hof aan en oordeelt dat het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag niet slechts tezamen en in vereniging met een ander heeft verworven en voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd is.