Annotatie
12 juli 2018
Rechtspraak
Exceptie smaad(schrift) en laster door posters.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie laster is bewezenverklaard, dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane beroep op de exceptie van artikel 261 lid 3 Sr. Het hof heeft na het opsommen van de bewijsmiddelen overwogen dat de context van hetgeen de verdachte is ten laste gelegd zich als volgt laat samenvatten: verdachte en aangeefster zijn in 1997 met elkaar in het huwelijk getreden. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, thans 18, 16 en 12 jaar oud. Uit de aangifte van aangeeftster komt naar voren dat zij op 26 maart 2007 ‘hals-over-kop’ is vertrokken naar een blijf-van-mijn-lijfhuis. Er was weliswaar geen sprake van huiselijk geweld, maar aangeefster wilde het huwelijk beëindigen, hetgeen voor verdachte – het hof begrijpt: met name vanwege overwegingen van culturele en religieuze aard – onbespreekbaar was. Op grond van door verdachte gedane uitlatingen en bedreigingen vreesde aangeefster (en vreest zij thans nog steeds) voor ontvoering van haar kinderen naar verdachtes land van herkomst, Libanon. De daaropvolgende jaren werden gekenmerkt door de juridische strijd over het gezag over en de omgang met de kinderen, welke strijd zich in een volledig verstoorde verstandhouding tussen de gewezen echtelieden heeft afgespeeld. Het gezag werd toegewezen aan aangeefster. Meerdere verzoeken van verdachte tot vaststelling van een omgangsregeling werden afgewezen wegens de onmogelijk gebleken communicatie tussen de ouders en de zwaarder wegende belangen van de kinderen. De tot het dossier behorende beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2015 op het ook in eerste aanleg afgewezen verzoek van verdachte tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen bevat een uitvoerige uiteenzetting van de in feite al sinds 2007 bestaande patstelling. Aan het ontstaan en voortduren daarvan zou het feit dat verdachte de opvoedingswijze van zijn ex-echtgenote voortdurend ernstig diskwalificeert en zijn opvatting dat hij vanwege zijn geloof verplicht is de opvoeding van de kinderen ter hand te nemen in aanzienlijke mate debet zijn. Verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan laster. Hij zou dit hebben gedaan door pamfletten te verspreiden, waarin – kort gezegd – wordt gesteld dat aangeefster de kinderen op 26 maart 2007 heeft ontvoerd, dat zij met onbekende bestemming is vertrokken, dat de kinderen sindsdien zijn vermist en dat er niets meer van hen is vernomen. Boven de tekst staat – zo stelt het hof vast – met grote letters ‘VERMIST’ en ‘BELONING € 10.000,-’. Het pamflet bevat voorts foto’s van de kinderen, hun namen en hun geboortedata, alsmede de volledige namen en de geboortedatum van aangeefster. Verdachte zou met de verspreiding van die pamfletten, wetende dat de inhoud daarvan in strijd met de waarheid was en is, de eer en goede naam van aangeefster hebben aangerand. Verdachte heeft van meet af aan erkend dat hij – naast een vijftigtal posters op A3-formaat – 4.000 flyers heeft vervaardigd met een identieke inhoud. Hij heeft verklaard dat hij daarvan, tot het moment van zijn aanhouding op 21 juli 2015, 429 stuks heeft verspreid in Eelde en Paterswolde, gelegen in de gemeente Tynaarlo, waar aangeefster en de kinderen woonachtig zijn.
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en de subsidiair ten laste gelegde smaad bewezenverklaard. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig gevorderd. Het hof is echter van oordeel dat hier sprake is van laster, als bedoeld in artikel 262 lid 1 Sr. Thans kan gezien het tijdsverloop niet meer worden vastgesteld of de term ‘ontvoering’ op waarheid berust. Dat de kinderen sindsdien zouden zijn vermist en er niets meer van hen is vernomen, is echter in strijd met de waarheid, hetgeen verdachte – mede gelet op het feit dat verdachte voortdurend de nabijheid van zijn ex-echtgenote en kinderen opzoekt – wist. Dat die wetenschap wellicht niet strookt met zijn subjectieve beleving van de situatie maakt dat niet anders. De Hoge Raad haalt artikel 261 en 262 lid 1 Sr aan en overweegt dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte en aangeefster gewezen echtelieden zijn, dat er jarenlang juridische strijd is geweest over het gezag over en de omgang met de kinderen waarbij het gezag aan de aangeefster is toegewezen en verzoeken van de verdachte over omgang zijn afgewezen alsmede dat de verdachte de in de bewezenverklaring vermelde posters/pamfletten onder meer heeft verspreid in Paterswolde omdat hij wist dat de aangeefster en de kinderen daar toen woonden. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte wist dat zijn telastelegging dat de kinderen zouden zijn vermist en er niets meer van hen is vernomen, in strijd is met de waarheid en overwogen dat de omstandigheid dat die wetenschap wellicht niet strookt met verdachtes subjectieve beleving van de situatie dat niet anders maakt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als laster niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het is tevens toereikend gemotiveerd, ook in het licht van het namens de verdachte aangevoerde dat er in de kern op neerkomt dat de verdachte de hiervoor bedoelde rechterlijke oordelen niet kon accepteren.