Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
7 september 2016

Rechtspraak

Salduz-klacht na december-uitspraak Hoge Raad inzake Salduz.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van invoer van heroïne is bewezenverklaard, over onder meer de verwerping door het hof van het verweer dat het recht op rechtsbijstand tijdens de verhoren door de politie is geschonden. Het hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen:

 ‘Verweren met betrekking tot vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat sprake is van ernstige en onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, die dienen te leiden tot uitsluiting van het daaruit verkregen bewijs, de “verboden vruchten” en aldus tot vrijspraak van de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd: a) Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM dient de verdachte niet enkel het recht te hebben op consultatie van een raadsman voorafgaand aan zijn verhoor, maar dient de raadsman ook aanwezig te zijn ten tijde van het verhoor, om zijn recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM te waarborgen en daarbij wordt in het bijzonder verwezen naar de uitspraken Salduz en Panovits en daarop gebaseerde jurisprudentie van het EHRM. Op 22 oktober 2013 is een Richtlijn (2013/48/EU) aangenomen, waarin deze rechten van de verdachte expliciet zijn opgenomen, die uiterlijk 27 november 2016 in Nederland dient te zijn omgezet. De Straatsburgse jurisprudentie heeft volgens de raadsman, met betrekking tot het recht op bijstand tijdens liet politieverhoor, declaratoire werking. Nu in deze zaak het recht op rechtsbijstand in strijd met artikel 6 EVRM is toegepast en artikel 359a Sv van toepassing is, dient al het uit de verhoren van de verdachte verkregene van het bewijs te worden uitgesloten.’

Het hof maakt rechtsoverwegingen 2.5.1 en 2.5.2 uit ECLI:NL:HR:2014:770 tot de zijne en ziet in het aangevoerde geen aanleiding hiervan af te wijken. De Hoge Raad stelt vast dat er in cassatie van uit dient te worden gegaan dat de verklaringen van de verdachte die zijn opgenomen in bewijsmiddel (16) door het hof zijn aangemerkt als het resultaat van en afgelegd tijdens een verhoor als bedoeld in artikel 29 Sv door de politie. De Hoge Raad overweegt voorts dat het na het bestreden arrest van het hof van 27 augustus 2015 de regels met betrekking tot rechtsbijstand tijdens politieverhoor heeft aangescherpt in ECLI:NL:HR:2015:3608. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van de rechtsoverwegingen onder 6 uit ECLI:NL:HR:2015:3068, dat de klacht de vraag vanaf wanneer het in ECLI:NL:HR:2015:3608 neergelegde recht op rechtsgeleerde bijstand tijdens verhoren door de politie geldt, aan de orde stelt. De Hoge Raad overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2015:3608 de regels betreffende rechtsbijstand heeft aangescherpt, op de wijze en op de gronden zoals in dat arrest aangegeven. De Hoge Raad oordeelt dat, anders dan de klacht voorstaat, ECLI:NL:HR:2015:3608 niet inhoudt dat de regels betreffende rechtsbijstand die de Hoge Raad in dat arrest heeft uiteengezet met terugwerkende kracht gelden. Voor toekomstige gevallen geldt dus vanaf het wijzen van ECLI:NLHR:2015:3608 op 22 december 2015, dat een aangehouden verdachte het recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie, behoudens bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken. De Hoge Raad overweegt vervolgens nog dat uit rechtsoverweging 6.4.2 van ECLI:NL:HR:2015:3608 volgt dat en waarom ten aanzien van een verzuim van zodanige verhoorsbijstand in de periode van 22 december 2015 tot 1 maart 2016 bij wijze van overgangsrechtelijke regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting wordt verbonden. (Zie ook SR 2016-0329.)