Annotatie
6 september 2017
Rechtspraak
Verzending afschrift dagvaarding na verzet tegen strafbeschikking, vereist.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie eenvoudige belediging is bewezenverklaard, over de afwijzing van het verzoek tot terugverwijzing van de zaak naar het hof. Het hof heeft ten aanzien van de afwijzing overwogen dat bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat mr. Bergmans bij brief van 4 juli 2014 namens de verdachte verzet heeft gedaan tegen de aan verdachte opgelegde strafbeschikking. Uit het verzetschrift blijkt dat mr. Bergmans tot indiening daarvan door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd was. Het hof oordeelt, anders dan door de raadsvrouwe betoogd, dat de enkele mededeling dat de raadsman met volmacht van de betrokkene het verzetschrift tegen de strafbeschikking indient, niet met zich meebrengt dat die raadsman door de politierechter of andere justitiële autoriteiten moest worden aangemerkt als raadsman die de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het verzetschrift ter terechtzitting in eerste aanleg zou bijstaan. Het hof merkt in dit verband op dat naar zijn oordeel het aanwenden van een rechtsmiddel, in casu de indiening van het verzetschrift, niet moet worden gerekend tot de daaropvolgende behandeling van de zaak in eerste aanleg, maar nog tot de fase van instructie en advisering van de verdachte door een rechtsgeleerd hulpverlener, welke fase in het onderhavige geval is afgesloten met het indienen van een verzetschrift tegen de opgelegde strafbeschikking. Dit betekent dat, om mr. Bergmans als (gekozen) raadsman te kunnen erkennen, vóór de behandeling van de zaak in eerste aanleg een schriftelijke kennisgeving (stelbriefje) aan de griffie had moeten worden gezonden of dat uit enig ander in het dossier aanwezig stuk aan de politierechter of de andere justitiële autoriteiten had kunnen blijken dat de verdachte was voorzien van rechtsbijstand door mr. Bergmans. Uit de mededelingen van de raadsvrouwe ter terechtzitting van het hof volgt dat een zogenoemd stelbriefje in deze zaak in eerste aanleg kennelijk achterwege is gebleven. Enig ander stuk waaruit volgt dat de verdachte in die fase van de behandeling van de zaak was voorzien van rechtsbijstand heeft het hof in het dossier niet aangetroffen. Het hof stelt derhalve resumerend vast dat in deze zaak niet kan worden gezegd dat het voorschrift van artikel 51 Sv is geschonden en voorts dat de politierechter, hoewel de verdachte noch een raadsman ter terechtzitting waren verschenen, niet gehouden was te onderzoeken of aan dat voorschrift was voldaan. Aangezien de verdachte op de bij de wet voorgeschreven wijze is gedagvaard tegen de terechtzitting van de politierechter, ziet het hof geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. De Hoge Raad overweegt dat de klacht op de stelling berust dat de verdachte in eerste aanleg was voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, zodat ingevolge artikel 51 (oud) Sv een afschrift van de dagvaarding in eerste aanleg had moeten worden verzonden aan mr. Bergmans. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 39 lid 1 (oud) Sv, artikel 257e lid 2 t/m 4 Sv en de relevante passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat het geeft geleid tot de totstandkoming van de Wet OM-afdoening, bij welke de strafbeschikking is ingevoerd (Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 19, 41,42 en 72) dat voorop moet worden gesteld dat de regeling van artikel 39 (oud) Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en dat een schriftelijke kennisgeving geen noodzakelijke voorwaarde vormt om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, r.o. 3.2.2). De Hoge Raad overweegt dat een appèlakte waarin is vermeld dat namens de verdachte door een advocaat het rechtsmiddel is aangewend, niet als een dergelijk stuk is aan te merken, nu uit de enkele omstandigheid dat namens een verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld, niet kan worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3320). Met betrekking tot een na het instellen van het hoger beroep door een advocaat namens de verdachte op de voet van artikel 410 Sv ingediende appèlschriftuur kan dit anders zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BY4303). De Hoge Raad overweegt dat de klacht kennelijk op de opvatting berust dat een op de voet van artikel 257e Sv ingediend verzetschrift door een daartoe gemachtigde advocaat steeds heeft te gelden als een in de hiervoor gegeven overweging bedoeld stuk. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting in haar algemeenheid onjuist is, mede gelet op de wetsgeschiedenis waaruit blijkt dat – ook – voor het aanwenden van rechtsmiddel van verzet zo veel mogelijk is aangesloten bij de reeds bestaande rechtsmiddelen in strafzaken. De Hoge Raad oordeelt, die overwegingen in aanmerking genomen, dat het oordeel van het hof dat het genoemde verzetschrift niet in die zin behoefde te worden opgevat dat de verdachte zich in eerste aanleg van rechtsbijstand door mr. Bergmans had voorzien en dat , derhalve, het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv niet geschonden is, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, in aanmerking genomen de inhoud van het verzetschrift dat naar de kern genomen niet meer inhoudt dan dat verzet wordt gedaan, mr. Bergmans is gevolmachtigd tot indiening daarvan, verzocht wordt de zaak bij de politierechter aan te brengen en mr. Bergmans een ontvangstbevestiging te zenden. De Hoge Raad merkt ten overvloede nog op dat de regeling van artikel 39 Sv met ingang van 1 maart gewijzigd is. De gevolgen daarvan zijn besproken in ECLI:NL:HR:2017:2250 (SR 2017-0345).