Annotatie
7 juli 2016
Rechtspraak
Medeplegen bankoverval, opmerking bij medeplegen.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen diefstal met bedreiging van geweld is bewezenverklaard, over de motvering van de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen ‘tezamen en in vereniging met anderen’. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen contact heeft gehad met het mobiele telefoonnummer van de medeverdachte. In de periode van 19 tot en met 20 november 2003 heeft de verdachte gebruik gemaakt van twee telefoons en drie simkaarten en heeft hij meermalen de simkaart verwisseld in die telefoons. In die periode is de verdachte gebeld vanuit een telefooncel in de buurt van het filiaal van de Fortis-bank aan de A.J. Ernststraat. De verdachte heeft op 19 november 2003 tweemaal en op 20 november 2003 tweemaal gebeld naar een intern, niet voor klanten bestemd telefoonnummer van dit filiaal van de Fortis-bank. Toen de verdachte op 20 november 2003 voor de tweede keer naar dat interne nummer van de Fortis-bank belde, heeft hij gesproken met de medeverdachte die op dat moment als stagiair werkzaam was in dit filiaal van de Fortis-bank. Tijdens dit gesprek heeft de medeverdachte aan de verdachte gevraagd of hij briefjes van tweehonderd had besteld en gezegd ‘ik ga even voor u kijken’. Daarop is de medeverdachte naar lade 11 gelopen en heeft hij deze door middel van een code geopend. Op het moment dat medeverdachte lade 11 open had, kwam een mededader binnen die dreigend met een wapen sommeerde een plastic tas te vullen met geld. Medeverdachte heeft het geld uit lade 11 in deze plastic tas gedaan. De Hoge Raad herhaalt voorafgaand aan de beoordeling de overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474 en de toevoegingen hieraan in ECLI:NL:HR:2015:716. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat bij de aangehaalde arresten is aangegeven dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De Hoge Raad overweegt dat de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. De Hoge Raad overweegt dat dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is en dat de vraag of aan deze eis is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt, zoals in de genoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten, zoals in genoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering. Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1320 over artikel 141 Sr en ECLI:NL:HR:2016:1322 over bedreiging met geweld). Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn. De Hoge Raad overweegt bij de beoordeling dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene – al dan niet als uitvoeringshandeling tenlastegelegde – gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl ook niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Het gaat hierbij niet om steeds precies van elkaar af te grenzen typeringen. De Hoge Raad overweegt dat in de bewijsvoering als ’s hofs vaststelling besloten ligt dat de verdachte ter uitvoering van een voordien door hem en zijn mededaders gemaakte afspraak medeverdachte heeft gebeld op een intern telefoonnummer van de Fortis-bank op een moment waarop die medeverdachte werkzaam was bij die bank zodat die medeverdachte kon voorwenden dat hij een klant aan de telefoon had voor wie hij lade 11 moest openen, waardoor deze lade open was op het moment waarop een mededader het filiaal binnenkwam en het geld door deze mededader kon worden meegenomen. De Hoge Raad overweegt dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders, gelet op de onderlinge taakverdeling, het karakter droegen van een gezamenlijke uitvoering. De Hoge Raad oordeelt dat het hof, gelet hierop alsmede op de vaststellingen van het hof, zijn oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, toereikend heeft gemotiveerd.