Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
12 juli 2016

Rechtspraak

Rechtspraak

Woning in gebruik als bedoeld in artikel 138 lid 1 Sr.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie wederrechtelijk binnendringen van een woning in Wassenaar is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring bedoelde woning ‘in gebruik’ was bij de aangeefster. Het hof heeft op grond van het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betreffende woning feitelijk in gebruik was bij de aangeefster. Het hof baseert dat oordeel op de met betrekking tot deze woning gesloten koop- en bruikleenovereenkomst tussen Stichting Twickel en de aangeefster en op de verklaringen van aangeefster dat zij ongeveer elke dag bij de woning is en dat zij momenteel gesprekken voert met een aannemer over een toekomstige verbouwing van de woning. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd betekent het op een ander adres verblijven en haar overbuurvrouw vragen de woning in de gaten te houden en het feit dat in de periode van 5 mei 2014 tot en met 6 mei 2014 de woning (nog) niet werd verbouwd, op zich niet dat geen sprake was van feitelijk gebruik van de woning door de aangeefster. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 138 lid 1 Sr, dat het hof heeft geoordeeld dat het feitelijk gebruik door de aangeefster van de woning te Wassenaar in het bijzonder kan worden afgeleid uit haar koop- en bruikleenovereenkomst met betrekking tot deze woning en de verklaring van de aangeefster dat zij ongeveer elke dag bij de woning was en gesprekken voerde met een aannemer over een toekomstige verbouwing van de woning. De Hoge Raad oordeelt dat het op de door het hof vastgestelde – in onderling verband en samenhang te beschouwen – omstandigheden gebaseerde oordeel dat de woning ‘in gebruik’ was bij een ander als bedoeld in artikel 138 lid 1 Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft en, verweven als het is met de aan het hof als feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, niet onbegrijpelijk is.