Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
28 november 2017

Rechtspraak

Motivering medeplegen diefstal.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van diefstal is bewezenverklaard, dat het hof de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend heeft gemotiveerd. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat er in de nacht van 17 maart 2015 is ingebroken, waarbij een laptop is weggenomen. Zeer korte tijd daarna wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op één kilometer afstand van de plek van de inbraak. Bij het volgen van de auto wordt door de bestuurder geprobeerd de verbalisanten af te schudden en worden er inbrekerswerktuigen uit de auto gegooid. In de auto wordt uiteindelijk de weggenomen laptop aangetroffen. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte, tezamen en in vereniging, het ten laste gelegde heeft gepleegd, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt dat verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.

De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van enkele algemene overwegingen omtrent de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid (ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316), dat de vraag of aan de eisen voor medeplegen is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van de overwegingen in ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 (r.o 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3) dat die overwegingen ook van belang kunnen zijn in een geval als het onderhavige, dat zich kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in ECLI:NL:HR:2016:1319).

De Hoge Raad overweegt dat het hof, blijkens de bewijsvoering, onder meer heeft vastgesteld dat op 17 maart 2015 is ingebroken bij het bedrijf te Weesp, waarbij een laptop is weggenomen. Zeer kort daarna wordt de auto waarin de verdachte en drie anderen zijn aangetroffen, gezien op korte afstand van dat bedrijf. Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de achtervolgers af te schudden en worden vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid. In die auto wordt de weggenomen laptop aangetroffen. Voorts heeft het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven. De Hoge Raad oordeelt, mede gelet op hetgeen is vooropgesteld, dat het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak, toereikend is gemotiveerd.